Oosterkerk Sneek
24 juli 2011
Voorg: Aart C. Veldhuizen
Organist: Wytze Adema
1e lezing: Psalm 3.
2e Lezing: Matteüs 13:44-52.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Ik heb geen vijanden die mij naar het leven staan. U ook niet volgens mij. En dat is meteen de afstand die ik op het eerste gezicht met deze Psalm heb. En met veel Psalmen. De Psalm gaat over bevrijding van vijanden en je snapt het gebed. Je kunt het je voorstellen, tenminste als je je zo’n situatie als bij David indenkt. Hij moet vluchten voor Absalom. Zijn zoon Absalom, die mooie jongen die zijn geliefde zoon was, zijn oogappel. Eerst heeft hij zijn broer doodgeslagen die zijn zus verkracht had. Wat een ellende in die familie. En nu heeft hij ook nog eens het volk overgehaald om hem tot koning uit te roepen en David af te zweren. Slechts een kleine groep getrouwen blijft David trouw. Wat een bende.
Je kunt je het gebed om redding ook voorstellen als je je verplaatst in de jongeren op dat eiland in Noorwegen waar een verwarde man iedereen wilde neermaaien. “Sta op, HEER! red mij, mijn God.” Wat een bende.
Wij hebben dan wel geen vijanden, maar we kunnen ons zo’n situatie wel voorstellen als je deze Psalm leest. En zo zouden we ook vanmorgen de Psalm kunnen lezen. Met ons verstand. Napluizen hoe dat voor David zou zijn geweest. Maar het opschrift “Een Psalm van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom,” zet ons op het verkeerde been. Sowieso gaat het in de Bijbel in eerste instantie helemaal niet over wat er toen exact gebeurde. In alle Bijbelverhalen gaat het vooral om het nu, om de lezer, om de herkenning, om de raakvlakken met het leven van nu. In de Psalmen is dat nog veel sterker het geval. De Psalmen zijn liederen en moeten gezongen worden. Zingen doe je niet met je verstand. Elke zaterdagavond is er tegenwoordig het TROS-muziekfeest op de televisie, zoals ook een paar maanden geleden hier in Sneek. Daar zie je mensen hossen en plezier maken op hoogstaande poëzie, zoals:
“Jij denkt maar dat je alles mag van mij. Ik zit hier in een kooi en jij bent vrij”
De hossende massa host mee, en doet dat niet vanwege de tekst. Hun verstand is uitgezet, tenminste, dat hoop ik. En als we op andere momenten een wat gevoeliger liedje meezingen over iemand die een relatie verbroken ziet, gaat het ons ook niet om de tekst, maar om het wat romantische gevoel dat het liedje oproept. Zingen doe je namelijk niet met je verstand. Zingen en muziek doet iets met je gevoelens. Al zingend kun je woorden in je mond nemen, die je nooit zou zeggen.
Ik liet in een dienst een lied zingen over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Iemand zei na afloop tegen me: “We zongen dat lied, maar ik geloof er niet in. Dat God komt en dat alles dan in één klap verandert, dat kan ik niet meer geloven”. Ik antwoordde: “Daarom zingen we het ook”. Zingend kun je geloofswoorden zingen die eigenlijk te hoog zijn voor je, net zoals je ook de meest dwaze teksten zou kunnen zingen. Ook geloofsbelijdenissen en dogma’s moet je lezen als liederen. En zingend doet het iets met je. Het boort een andere laag aan. Niet je hoofd, maar je buik. Niet je verstand, maar je gevoel, je emotie wordt aangeraakt als je zingt.
Bij de Psalmen is dat net zo. Het gaat er niet om de feitelijkheid van de tekst. Ze zijn niet beschreven om te benadrukken hoe moeilijk David het bijvoorbeeld toen had. Nee, ze zijn geschreven om te zingen in de liturgie. Zo werd Psalm 3 in de heel vroege ochtend gezongen in de tempeldienst. Elke morgen. Omdat ze concrete vijanden zagen die zich op hun leven gemunt hadden? Soms misschien, maar meestal niet. Er lopen niet altijd idioten met automatische geweren rond. En toch zongen ze het lied elk morgen, omdat het ergens raakt aan hun leven. Daar gaan we naar op zoek, waar dat is.
Eerst nog een tweede punt. De Psalmen zijn stuk voor stuk kunstwerken. Deze derde Psalm bijvoorbeeld bestaat uit 144 Hebreeuwse lettergrepen, net als Psalm 1. Die 144 lettergrepen staan in 18 regels, en hebben 8 lettergrepen per regel. Daarmee is Psalm 3 een modelpsalm, want de gemiddelde regel in heel de Psalmen heeft 8 lettergrepen. Acht, dat getal kun je met David verbinden. De zeven zonen van Isaï zijn het niet die door Samuël tot koning moeten worden gezalfd. Samuël dacht al bijna dat die hele zalving een mislukking zou worden, maar er blijkt nog een achtste zoon te zijn. Acht staat voor het beslissend nieuwe begin. Als we de Psalmen zingen, vaak in tijdgebonden berijmingen, of als we ze lezen, in soms nog veel tijdgebondener vertalingen, nemen we een kunstwerk in de mond dat voor zichzelf spreken kan. En stuk voor stuk is elke Psalm een kunstwerk dat op heel verschillende manieren getuigt van Gods verrassende begin.
De latere redactie op de Psalmen heeft boven Psalm 3 gezet dat het over David in de verdrukking van Absalom gaat. Verder kun je daar niets over terug vinden in de tekst van de Psalm. Men hield er van om stukken tekst toe te schrijven aan personen uit het verleden. Dat was in die tijd geen vervalsing, maar een eer, een verering van de persoon aan wie de tekst werd toegeschreven. De meeste Psalmen die aan David toegeschreven worden, zullen niet van David zijn, net zo min als de Psalmen van Asaf. Het opschrift ‘een Psalm van David’ moet je namelijk lezen als: ‘een Psalm in de traditie van David’. De Psalm lijkt qua tekst ook helemaal niet te gaan over David, die vluchten moet voor de troepen van zijn zoon. De verdrukking waar het over gaat, is inwisselbaar voor elk nieuw moment. Die verdrukking is inwisselbaar voor het volk dat in de verdrukking tussen de volkeren zit. Ze is inwisselbaar voor de Joodse gemeenschap in de tijd van voor onze jaartelling als Griekse vorsten de macht uitmaken. Ze is herkenbaar voor Jezus als hij ziet dat zijn vijanden, de mensen die hij juist zo lief heeft, hem naar het leven staan. Ze is herkenbaar voor de eerste christengemeente die leeft in vervolging. Ze is herkenbaar voor de verdrukten waar dan ook ter wereld. Ze is herkenbaar voor die jongeren die probeerden te ontkomen aan die man die op ze schoot. En sterker nog: ook al hebben wij geen vijand die ons naar het leven staat, toch is de psalm ook herkenbaar voor ons. Ziekte kan een vijand zijn, waartegen je knokken wilt, een gevecht dat je zomaar verliezen kunt. En verslaving. Of toenemende spanningen, of gevoelens van falen.
Je kunt die vijanden waar de Psalm over spreekt wel een duiding geven. Maar daarmee zijn we er nog niet. Wat het zingen van de Psalmen met je doen, ligt nog iets dieper. Het is de emotie die wordt overgedragen en dat is hier de hunkering naar bevrijding. “Sta op, HEER, verlos mij, mijn God!” Want er zijn ook andere stemmen. Velen zeggen van mij: “Hij vindt geen hulp bij God”. Als dat gezegd wordt, als anderen uitspreken dat je niets aan God hebt, wil je je hoofd schudden omdat je niet wilt dat het waar is. Onze hulp is in de Naam van de HEER! Hij is onze hulp! Maar de opmerking die tegen je wordt uitgesproken, “Hij vindt geen hulp bij God”, blijft je wel bij. Het knaagt. Het roept aarzelingen op. “God, bent u er wel echt? waar blijft u met uw redding?” Als je zo de Psalmen leest, ben je niet meer bezig met over wie het eigenlijk precies gaat, ben je er zelfs niet mee bezig wie nu precies je vijanden zijn, maar stem je in met de worsteling van de dichter die anderen tegen hem hoort zeggen dat hij niets aan God heeft. Het is mooi om te volgen hoe de dichter omgaat met het verwijt dat hij geen hulp bij God vindt. Het eerste is dat hij God aanroept. Tegenover dat ene dat van God gezegd is, dat hij geen hulp bij God vindt, wil hij direct God aanroepen en hij zegt: “Maar Gij, HEER, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, die mijn hoofd opheft”. En dan zegt hij: “Als ik luid roep tot de HEER, antwoordt Hij mij van zijn heilige berg”. Zou dat overeind kunnen blijven in de richting van hen die zeggen dat je niets aan God hebt? Nauwelijks denk ik. Hooguit dat je kunt zeggen dat jouw ervaring anders is. Dat jij wel steun ervaart, dat God een schild voor je is. En dat je dat de ander ook zo gunt. Maar het antwoord zal dan wel zijn: “ja, zo ervaar jij dat, maar is het dan ook echt zo? Of beeld je het je alleen maar in? En bovendien: ik heb het nooit. Nee, geloof me nu maar: je vindt geen hulp bij God.”
Daarom vind ik het zo mooi dat er staat: “als ik luid roep tot de HEER”. Luid roepen tot de HEER, dat doen we niet zo vaak. Heel soms kom je het tegen, als mensen iets verschrikkelijks meemaken, dat ze luidkeels roepen. Een schreeuw uit het diepst van je ingewanden. “HEER, waarom?” “HEER, waar ben je?” Of gewoon: “O Gòd!” Dat leren de Psalmen ons ook. Om niet alleen hier in de kerk in de stilte te bidden, of een stil schietgebedje te laten horen, maar ook je diepste angst en radeloosheid uit te schreeuwen.
Wat zegt u? Durft u niet te schreeuwen in de richting van God? Vindt u ergens diep in uw verleden ook nog eens dat dat niet mag? Doe het dan maar zingend. Verpak uw schreeuw in de richting tot God dan maar in het lied.
Het lied zingt verder. Je hebt geschreeuwd in de richting van God, om redding, om nabijheid, om hulp. En dan slaat het opeens om. “Ik legde mij neer en sliep, ik ontwaakte, want de HEER schraagt mij. En tienduizenden rondom mij vrees ik niet.” Toch heel bijzonder. Die twee kanten in deze Psalm. Aan de ene kant het luide roepen, het schreeuwen om hulp in de richting van God. En aan de andere kant de rust, het vertrouwen, het gevoel van geborgenheid. Tussen die twee polen speelt het geloofsleven zich af, als de slinger van een Friese klok die alsmaar heen en weer gaat. Aan de ene kant de diepte, waarin je het niet meer weet en het uit wil schreeuwen en dat dan ook maar gerust moet doen. En aan de andere kant het diepe weten, dat er dan toch ook weer komt, dat je veilig bent
en geborgen. Die twee kanten is het grote thema van de Psalmen. Het typeert ook het geloofsleven. Meestal zit je in het midden, en dat kan dan zomaar een periode zijn dat je geloof niet zo nodig lijkt te hebben, dat het allemaal niet zo diep gaat. Maar dan weer komt de drang om je handen te vouwen en te bidden tegen de klippen op, terwijl je op andere momenten juist Gods nabijheid ervaart en ’s avonds vol vertrouwen je ogen sluit en ’s morgens fris weer opstaat.
Zo worden al 3000 jaar lang de Psalmen gezongen. Liederen van Israël die ook hier en nu liederen voor nu worden als je ze in de mond neemt waarin je dingen zingt die je misschien nooit zou durven zeggen. Woorden waarvoor het verstand eventjes uit moet en je gevoelslaag wordt aangesproken. Een emotie komt boven, een gevoel, een diep weten dat niet goed met het verstand te bereiken is, maar van binnen zit, dat je niet alleen bent. Maar verder kunt, hoe groot de tegenstand ook is.
Moge het zo zijn.