Ysbrechtum, 10 juli 2011.
Voorg: Aart C. Veldhuizen.
Psalm 1 – de goddelozen, de vrome en zijn God
1e lezing: Psalm 1.
2e lezing: Matteüs 13:1-9 en 18-23.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Vandaag begin ik met een serie over de Psalmen. Psalm 1 heeft iets van een soort aanhef, waaruit het donkere Psalm 2 dadelijk opkomt, met als centrale vraag van die tweede Psalm waarom de volken er zo’n bende van maken. In vrijwel alle Psalmen komen drie partijen, drie groepen voor, in steeds weer nieuwe variaties. De eerste groep bestaat uit de gelovigen, de vromen, de rechtvaardigen, zij die willen leven naar de leefregels van God de HEER. De tweede groep bestaat uit hen die in de eerste Psalm de goddelozen, zondaren en spotters worden genoemd. Elders heten ze ook wel vijanden of tegenstanders. De derde partij, als ik dat zo mag zeggen, is God zelf.
Als eerste de eerste partij. Het is een eenling. De mens die leeft naar de leefregels van God de HEER. Wat doet die mens eigenlijk? Ja, dat is best een spannende vraag. Want wat moet je eigenlijk doen als je leeft naar de leefregels van God de HEER? De Psalm zegt er niets over en dat stelt me eigenlijk wat teleur. Hoe is dat leven naar de leefregels van God de HEER? Gelovige zijn en christen zijn, wat is daar zo anders aan ten opzichte van anderen?
Eerst even dit. We maken dat onderscheid tussen gelovige en de anderen, tussen kerkmensen en mensen die niet van de kerk zijn, vaak veel te gemakkelijk. Als ik weer eens in mijn eerste gemeente voorga, kom ik daar altijd Truus tegen. Jaren geleden begroef ik haar man. Ik kende Truus alleen maar van de tennis. Buiten de tennis wist ik niets van haar. Ze was gewoon Truus en raakten na een partijtje tennis wel eens aan de praat. Maar toen stond ze opeens op vrijdagmiddag voor de deur.
“Aart, wil jij mijn man begraven?” vroeg ze, met de deur in huis.
Ik viel stil. Ik stamelde: “Truus, ik weet niet eens dat je een man hebt! Wat is er aan de hand?”
Ik ging met haar mee. Onderweg vertelde ze me dat haar man en zij niet kerks waren.
“Nooit geweest. Maar wel gelovig. En hij heeft altijd gezegd: als ik ooit doodga, wil ik begraven worden door die dominee die op zondagmiddag altijd met de kinderen in de pastorietuin voetbalt.”
Haar man had slokdarmkanker en kon niet meer praten. Hij lag op bed. Ik raakte zijn krachtenloze hand aan en stelde me aan hem voor. Met waterige ogen keek hij mij aan. Toen deed hij zijn mond open en sprak hij zijn laatste zinnetje uit, fluisterend: “De Heer is mijn herder. Ik voel hem altijd. Ook nu.”
Er stonden tranen in zijn ogen. Alles tussen ons was gezegd.
Als ik mensen hoor praten over mensen die van de kerk zijn en aan mensen die niet van de kerk zijn, dat die beter zijn en beter geloven dan hen die niet van de kerk zijn, moet ik altijd aan Truus denken. In de kerk is ze nooit meer geweest, behalve dan bij de begrafenis van haar man. Maar elke keer als ze weet dat ik in mijn vorige gemeente voorga, loopt ze op zondagmorgen rond 9 uur op de Kerkstraat met haar hondje.
“Dag Aart, fijn je te zien”.
We drukken elkaar dan de hand. We vragen elkaar hoe het met de ander gaat. Dan ga ik de kerk in en gaat Truus naar huis. En dan ben ik er weer aan herinnerd, dat we moeten ophouden met zeuren over wie er wel en wie er niet bij de kerk hoort. Nee, Truus hoort niet bij die tweede partij, ze hoort niet bij die goddelozen.
Drie partijen komen er dus in de Psalmen voor en meteen al in Psalm 1. De eerste partij is die van de mens die leven wil naar de leefregels van God de HEER. Hoe dat is, staat er niet. Wel hoe dat niet is. De mens die leeft naar de leefregels van God de HEER, doet drie dingen niet, die de goddelozen wel doet:
1. die mens wandelt niet in de raad van de goddelozen
2. die mens staat niet op de weg van de zondaren
3. die mens zit niet in de kring van de spotters.
Eigenlijk is dat één en hetzelfde, drie manieren om hetzelfde te zeggen, zoals in Hebreeuwse poëzie vaak voorkomt. Er zit een prachtige opklimming in, een vorm van meegezogen worden. De mens die wil leven naar de leefregels van God de HEER, wandelt niet in de raad van de goddelozen, gaat dus geen verkeerde kant op. Zo iemand blijft ook niet stil staan op de weg van de zondaren, want dan kom je er al helemaal nooit. En zo iemand gaat al helemaal niet zitten in de kring van de spotters, want als je eenmaal zit kom je nooit meer overeind. Goddelozen, zondaren, spotters, daar houdt de mens die leeft naar de leefregels van God de HEER zich verre van.
Maar wat zijn dat dan voor mensen? In onze taal denken we bij ‘Goddelozen’ aan mensen die zonder God leven, die geen relatie met God hebben of aan mensen die de hele dag vloeken of zo. In de taal van de Psalmen ligt het veel scherper. Daar is de goddeloze een ander woord voor die mens die er een bende van maakt, die anderen bedreigt en zelfs doodt. Zo iemand is een zondaar, iemand die bestemming helemaal misloopt. En zo iemand is een spotter, want hij trekt zich immers helemaal niets aan van wat God met de wereld op heeft. Goddelozen, zondaren, spotters moet je dus zoeken in de hoek van wat wij – mijn excuses voor het woord, maar ik weet geen passender woord – een rotzak zouden noemen.
Nee, het is duidelijk: het gaat hier niet over zomaar mensen die niet van de kerk zijn. Het gaat ook niet over uw ongelovige buurman. Het gaat over de Khadaffy’s van deze wereld, de Saddam Hoesseins, de Dominique Strauss Kahn’s, als hij gedaan heeft waarvan hij door zoveel jonge vrouwen beschuldigd wordt. Het gaat over mensen die zich van anderen mensen niets aantrekken, maar een weg vol verwoesting en verderf zaaien.
De goddelozen, wat onparlementair gezegd: de rotzakken, dat is de tweede partij in de Psalmen die in elke Psalm terug komt. Ze zijn de vijanden, de tegenstanders, die je slaaf maken. Het zijn die mensen die terreur uitoefenen over anderen, van wie je bevrijd moet worden en die bevrijding lijkt alleen maar met geweld te kunnen of in een uiteindelijk oordeel.
Ondertussen is er over de mens die leven wil naar de leefregels van God de HEER, nog niets gezegd. Alleen maar dat hij niet wandelt in het beraad van de goddelozen, de proleten. Dat is al heel wat en blijkbaar ook genoeg. Wij willen vaak veel te veel doen. Maar zoals ik mijn ziekenhuiscollega van de week hoorde zeggen: alles wat je meer doet dan wat er van je verwacht wordt, doe je niet voor God, maar doe je voor jezelf. Alleen….. is dit dan het enige? Dat we geen tiran moeten zijn, ons niet vergrijpen moeten aan kamermeisjes en secretaresses en verder ook een beetje aan de ander moeten denken…?
Ja, volgens deze Psalm is dat het enige. Hoewel, er wordt toch nòg iets gezegd. Een felicitatie. Zalig ben je, diep gelukkig, als je niet wandelt in de raad van die goddelozen, maar als je je welgevallen hebt aan de wet van de HEER. Als je diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Alweer Hebreeuwse poëzie: tweemaal wordt hetzelfde gezegd. De wet, dat zijn de leefregels, de Torah, de wegwijzers. Gelukkig ben je als je die overpeinst. Het hebreeuwse woord heeft ook iets van koeren in zich, zoals duiven doen, dat je die woorden in je mond neemt, ze hardop overdenkt. Dat doen we hier. En inderdaad, dat mist Truus. Hoewel, ik weet niet wat ze thuis doet, of eigenlijk weet ik dat toch wel heel goed, inmiddels. Dat ze de laatste woorden van haar overleden man in haar mond neemt: “De HEER is mijn herder, ik voel hem altijd, ook nu”.
Twee groepen staan in het boek van de Psalmen dus tegenover elkaar. De ene groep bestaat dus uit de proleten van deze wereld, goddelozen, zondaren, vijanden, tegenstanders. De andere groep bestaat uit de mens die zalig wordt verklaard. Maar dat is natuurlijk niet waar! Die is heftig in de minderheid. De goddelozen en consorten staan telkens in het meervoud, maar de mens die leven wil naar de leefregels van God de HEER staat aanvankelijk in het enkelvoud. Zo makkelijk is dat blijkbaar niet en snel voel je je alleen staan. Zalig? Diep gelukkig? Welnee! Moeilijk heb je het dan. En toch zetten de Psalmen in met deze felicitatie, van boven, van God, de derde partij, of eigenlijk moet ik zeggen: de eerste partij. Zalig ben je. Dat je het maar weet!
Twee gevaren bedreigen ons ondertussen. Het ene gevaar is de mist. Er is zoveel niet duidelijk. Want laten we wel wezen, we nemen ons dan wel voor om te leven naar de leefregels van God de HEER, naar de wetten van het Koninkrijk zoals Jezus die ons voor hield, maar wat houdt dat dan precies in? Wat behoor je wel en wat behoor je niet te doen? Daarover gaan vaak de meningen uiteen, al kun je dat ondervangen door telkens weer de woorden te lezen, de woorden van Jezus over het Koninkrijk en de woorden van de Torah in je mond te nemen en te proeven. Daar oefenen we ons hier in.
Er is ook nog een ander gevaar, het gevaar dat alles relatief gemaakt wordt. Want dat is het kenmerk van onze tijd. Dat we niet moeilijk meer doen, dat alles moet kunnen. Vroeger was het duidelijk: de kerk zei wat juist was en wat onjuist was. De kerk leerde zelfs van verkiezing en van verwerping, de kerk leerde wie door God verkozen was en wie door God verworpen was. Daar hebben we moeite mee gekregen, en terecht, maar vervolgens hebben we het kind met het badwater weggegooid. Want we durven vrijwel niet meer uit te spreken wat we verwerpen. Ja, Kadhaffy en Saddam Hoessein en zo, daar durven we nog wel het oordeel ‘verworpen’ over uit te spreken, maar verder…..
De Psalmen winden er geen doekjes om. De Psalmen doen ook aan verwerping. Want het woord goddelozen is niet de term waar de bewuste mensen zelf mee pronken, maar dat woord wordt over hen gezegd. Als een schimpwoord. Als een oordeel. Jullie deugen niet. Jullie deugen werkelijk niet. Ik verwerp je.
Dat zijn zware woorden. Zulke woorden gebruiken we liever maar niet. Daarom is het dat de kerk zich zo graag maar wat monddood laat maken. Daarom is het dat men de scheiding tussen kerk en staat zo uitlegt, dat de kerk zich niet met de politiek moet bemoeien. Ik zeg u: de Psalmen doen het anders. De Psalmen verwerpen lieden die zich verrijken ten koste van anderen, die zich vergrijpen aan kwetsbaren, die anderen bedreigen. Goddeloos zijn ze. En in hun goddeloosheid zijn ze verworpen! Het zou me een lief ding waard zijn, als wij als kerk ook luidkeels zouden uitspreken welk gedrag en welke opvattingen we verwerpen. Nee, dan heb ik het niet over fietsen op zondag, of ander soorten regeltjes die mensen elkaar opleggen, maar wel over mateloze verrijking, over geestelijken die zich vergrijpen aan kinderen en over het zwart maken van mensen die uit een ander land afkomstig zijn en die ook nog eens tot zondebok worden gemaakt.
En dan komt het, dat mooie en bekende middendeel over de mens die de woorden van de HEER overdenkt. Je bent als een boom, geplant aan waterstromen. Een boom, die zich vrucht geeft op tijd, wiens loof niet verwelkt, al wat je onderneemt, gelukt. Als een boom, geplant aan waterstromen. Dat viel me ontzettend op in de afgelopen week. Je valt niet zomaar om. Je bent geplant. Je bent er dus door iemand neergezet. En je bent neergezet aan waterstromen. Het woord dat daar gebruikt wordt duidt op een soort waterbekken dat gegraven is, een soort kanaal. Moet je nagaan: de HEER heeft een kanaal gegraven waardoor water stroomt en aan dat kanaal heeft Hij jou geplant. En daar sta je. Je valt niet zomaar om. Daar sta je sterk. Zalig ben je.
Zeker, je weet niet alles. Je weet niet altijd welke weg de meest juiste is. Twijfelen is misschien wel één van je grote deugden, want fundamentalist wil je niet zijn, en kleurloos toch ook niet. Je zuigt het water op. Je overdenkt de woorden, je weegt wat je er mee kunt. En je krijgt opeens weer wat vergezichten: O, zo moet het dus, die kant moet ik dus op. En zó moet het absoluut niet!
En dan komt er opnieuw een strofe. Het gaat weer terug naar die goddelozen. Die zijn geen boom. Dat lijken ze wel, want ze hebben de macht, ze trekken aan de touwtjes, ze beslissen over leven en dood. Maar ze zijn als kaf en worden door de wind verstrooid. Door wie? Door God. God is de derde partij die in de Psalmen voortdurend aan het woord komt. Hij spreekt en de eerste partij, de mens,
de eenling, die nu opeens een meervoudsvorm krijgt, blijkt opeens toch met veel te zijn dan hij had gedacht, behoort tot de rechtvaardigen. Geen eenling ben je, toch een groep, en probeer je de weg te gaan zoals je die van God de HEER begrijpt.
Zullen we het dan maar zo proberen? Door ons verre te houden van het grove geweld en dat afkeuren. En door ons ook verre te houden van de cynici die zeggen dat het nooit wat wordt in deze wereld, maar ons te laten voeden door de woorden van de HEER. En die te doen.
Amen.
Lied bij psalm 1 (tekst van Hans Bouma op de melodie van Gez. 225):
1. Kies voor het Woord dat leven doet,
niets gaat zo hoog, niets gaat zo diep,
kies voor het Woord dat draagt en voedt,
hoor naar de stem van wie je riep.
2. Wie wortelt in de goede grond,
wie bij het water staat geplant,
de mens die zijn bestemming vond,
hoe onaantastbaar houdt hij stand.
3. Hij is een boom in volle pracht,
boom die zijn vrucht geeft op zijn tijd,
hij doet wat God van hem verwacht,
hoe bloeit hij in gerechtigheid.
4. Kies voor het Woord dat leven doet,
God is je hoorbaar welgezind,
kies voor het Woord, je leeft voorgoed,
boom van een mens, weet je bemind.