Gesprek tussen Prediker en Lukas

Prediker 9:7-18 en Lucas 16:19-31. Martinikerk Sneek, 30 sept 2007.

 

Gemeente van onze HEER Jezus Christus,

Prediker en Lucas, zouden we ze voor éen keer terug kunnen laten komen? Zouden we ze voor éen keer met elkaar in gesprek kunnen brengen? Ik probeer het.

Daar zit Prediker, op een bankje in het park. Zeker niet sjofel gekleed, maar een keurige heer, een tikje artistiek. Zo iemand als die man uit de reclame voor zo’n vakantiedorp, die als een filosoof een insect bestudeert en dan langzaam tegen de bediende zegt: “Met stroop”. Hij heeft golvend zilvergrijs half lang haar en een lange baard en prachtige witte kleren aan. Ik kom wat dichterbij en vriendelijk knikt hij me toe. Hij ruikt lekker, merk ik als ik hem passeer met de fiets aan de hand. Zomaar zitten tussen de buien door in een herfstzonnetje op een bankje in het park. Ja, dat kan als je al wat ouder bent, als er geen agenda is die je voortdrijft.

Een beetje jaloers kijk ik achterom. Ik zie hem bukken. Hij tilt wat van de grond en zet het naast zich op het bankje. Opeens zie ik dat het een prachtige picknick-koffer is. Hij maakt het open, haalt een broodje gezond te voorschijn en warempel een klein flesje wijn en een echt wijnglas, puur kristal. Vol geduld en schijnbaar genietend van het moment schenkt hij een klein beetje wijn in het glas, neemt hij een hap en een slokje. Zijn hoofd zakt wat achterover om de tijd te nemen om werkelijk te proeven wat hij eet en drinkt.

Terwijl ik helemaal in beslag genomen word door de man op het bankje, valt mijn oog op Lucas. Hij stapt uit een klein bestelwagentje waarin hij hard kwam aanrijden en dat hij zojuist parkeerde bij het park. Achter uit het bestelwagentje haalt hij met twee handen een immense pan te voorschijn. De pan is groot en zwaar. Voetje voor voetje draagt hij hem naar het bankje waar Prediker zit, die hem vriendelijk toeknikt. Als Lucas een grote soeplepel tevoorschijn haalt, dringt tot me door dat het een immense sòeppan is die hij met zich mee zeult. Soep voor daklozen die geregeld in dit park te vinden zijn. Het duurt niet lang of er komen een aantal sjofel geklede personen tevoorschijn. Zwervers, daklozen. Ze lopen naar Lucas, die hen herkent en bij naam noemt en hen een kommetje soep inschenkt. En nog één. En nog éen. Tot de pan blijkbaar helemaal leeg is.

Ik blijf maar kijken. Nog geen 10 minuten later zijn ze allemaal verdwenen en is Lucas gaan zitten om even uit te blazen. Het zweet staat hem op het voorhoofd. Het is net alsof hij pas nu Prediker ziet zitten. “Eet smakelijk”, zegt Lucas. “Dankjewel”, zegt Prediker. Waar al die andere mensen allang zijn uitgegeten, zit Prediker nog altijd te genieten van zijn glaasje wijn. “Het smaakt goed zo te zien”, zegt Lucas. Prediker knikt. Hij laat het rondgaan in zijn mond. Dan veegt hij zijn lippen af met een helder servet en zegt:

“Daar gaat het nou om in het leven: eet je brood met vreugde, drink je wijn met een vrolijk hart.”

Lucas trekt zijn wenkbrauwen op.

“Hoe kunt u dat toch zeggen? Zag u die mensen van daarnet niet? Hoe kunt u hier genieten van een uitgebreide lunch, terwijl om u heen mensen zoveel missen?”

“Zeker”, zegt Prediker, “ik zag ze en heb ze vriendelijk toegeknikt. Ik zag dat jij ze soep geeft. Dat is goed. Doe naar je vermogen wat je hand vindt om te doen, al de dagen van je leven, zeg ik altijd. Ik geniet van mijn lunch, dat valt me toe. Want hier op deze aarde waar ik maar even ben, hier moet ik niet vergeten om te genieten van wat het leven me geeft. Kijk, ik loop al wat langer mee. Ik heb het allemaal al een paar keer meegemaakt en heb alles onderzocht. Of je nu keihard werkt of de kantjes er af loopt, ieder treft hetzelfde lot. Of je nu goed doet of een kwaaie bent, je leven duurt maar even. De dood is voor kwaden en goeden gelijk. Dus eet je brood met vreugde, drink je wijn met een vrolijk hart, laten je kleren wit zijn en olie op je hoofd, geniet het leven met vrouw die je liefhebt alle dagen van je ijle leven.” Prediker legt zijn handen in een punt tegen elkaar en kijkt de verte in.

Maar Lucas zit met groeiende onvrede:

“Maar meneer, het komt er op aan dat je deelt van wat je hebt, dat je de arme ziet, anders is je leven leeg en zonder zin.”

Prediker kijkt op noch om, maar staart in de verte en zegt langzaam:

“Zin, dat is zo’n groot woord, hoe kan je zeggen dat je leven zin hebt als je…… Ik weet niet of mijn leven zin heeft. Ik weet wel dat ik leef en dat heeft voor mij alles met God te maken. God. Ook al zo’n groot woord. Van God begrijp ik niet veel, maar ik leef met mijn geschonken leven de jaren die ik leef. Het is allemaal ijl, flinterdun, je kijkt er zo door heen, éen ademtocht en je bent er niet meer.”

Lucas schiet overeind. De soeppan klettert onderste boven. Hij haalt adem, wil wat zeggen, maar bedenkt zich. Hij grist zijn bijbeltje uit zijn jaszak en wil voorlezen uit zijn uit eigen werk, maar bedenkt zich opnieuw en zegt dan met stemverheffing:

“U moet u schamen! Lang geleden schreef ik het verhaal dat Jezus eens vertelde

van een rijk man die elke dag feestte, maar de arme in zijn poort niet zag. Zelfs de kruimels kreeg hij niet. En de arme man ging dood. U lijkt warempel wel op de rijke man!!”
“Ho ho”, zegt Prediker, “nu loop je me toch wat te hard van stapel. Ik ken je, jij bent Lucas, jonger dan ik maar een groot schrijver. Ik ben Prediker. Mijn boek staat ook in die bijbel die jij daar in je hand hebt. Ik heb het allemaal wel gezien en een eigen geluid afgegeven. Een geluid van: maak je allemaal niet zo druk. Er ís niets nieuws onder de zon. Armoede zal er altijd wel blijven en schoften ook. Doe naar vermogen wat je hand vindt om te doen, maar vergeet ondertussen niet zelf te leven, want je leeft maar even. Rustig maar, denk niet dat ik zeg dat je er maar op raak moet leven, maar wel dat het er op aan komt om te lèven, om het leven te genìeten met je vrouw, je man, die je liefhebt, alle dagen van je leven. Dat je je brood met vreugde eet en niet telkens denkt aan wat je dadelijk weer allemaal zou moeten gaan doen. Dat je je wijn, wat wij dagelijks dronken, drinkt met een vrolijk hart. Waar dat gebeurt, waar je dat wat je dagelijks nodig hebt eet en drinkt met een vrolijk gemoed, dàar gebeurt het leven.”

Lucas kijkt opzij. Die Prediker is toch zo gek nog niet, zo zie je hem denken. Het is net alsof hij wat tot stilte wordt gebracht. Dan zegt hij:

“Weet u, toen de arme man in de poort van de rijke stierf, werd hij door engelen gebracht in de schoot van Abraham. Ook de rijke stierf en kwam in het dodenrijk. Er is niet alleen een hier en nu, er is ook een stràks een beloning, een straks waar recht wordt gedaan, zoals aan de arme man in de poort. Daarom noemde Jezus hem denk ik Lazarus, El’azar, God helpt.”

Prediker fronst zijn voorhoofd.

“Mooi als je je daar aan vast kan houden, geloven dat je na je leven wordt beloond, dat er dan recht wordt gedaan. Ik weet dat allemaal niet zo zeker. Maar als je het geloven wilt, zit er ook een risico in. Want gaat het niet juist om het nù? Om nù iets te ervaren, midden in het gezwoeg onder de zon? Nù, in de pauze op het bankje in het park. Nù, nu de zon mijn oude lijf opwarmt. Nù, met de smaak van brood op mijn tong, nù leef je. Een hemel en een hel zeg je? Daar ben ik niet zo zeker van. Wel weet ik dat de dood voor iedereen gelijk is en dat ik als ik vergeet hier en nu van mijn leven te genieten, vergeet om te lèven. Door er gewoon te zìjn en dààrvan te genieten geef ik antwoord aan mijn Schepper die mij schiep als mens, door met volle teugen over me heen te laten komen van wat de schepping mij geeft en naar vermogen te doen wat mijn hand vindt om te doen.”

Er valt een stilte over het park. Een stilte die goed is. Zelfs de vogel die telkens zit te fluiten houdt haar adem in. Dan zegt Lucas:

“Jezus vertelde me van het Koninkrijk van God. Hij zei vaak dat dat heden vervuld is. Hier. Nu al dus. Het kost me altijd moeite om dat te begrijpen, u helpt me daarbij.”
Prediker knikt.

“De grootste fout die mensen maken, is denken dat ze als een bezetene moeten meewerken aan van alles en nog wat. Alsof het zwoegen onder de zon het enige is wat dit leven te bieden heeft. Maar mens zijn naar het beeld van God doe je niet alleen door je in te spannen, maar zeker en vast ook door je te òntspannen, juist door te letten op de vergankelijkheid, dat het maar even duurt. Zo belangrijk ben je niet. En dat zeg ik niet om vervelend te doen, maar als iets dat me eigenlijk wel troost. Want weet je, God heeft allang behagen in jouw en mijn daden gehad.”

 

Dan is het gesprek voorbij. Met de fiets in mijn hand sta ik nog altijd te luisteren, onder de indruk dat Prediker en Lucas het alsnog eens worden. En opeens zijn ze hier, hier in ons midden. Ze hebben hun armen om elkaar heengeslagen, samen kijken ze naar ons op en ademloos kijken we toe. Dan zegt Prediker, terwijl hij naar Lucas wijst:

“Doe zoals Lucas naar vermogen wat je hand vindt om te doen”

En Lucas zegt:

“en leer van Prediker, dat je je brood eet met vreugde. Ja, dat je alles wat je dagelijks nodig hebt, nuttigt met een vrolijk hart”.

 

Slechts in de flarden van mijn fantasie waren ze hier, hoewel toch meer dan dat, als twee stemmen uit dat veelkleurige boek van eeuwen dat wij hier spellen en dat ons vertelt hoe we in het leven mogen staan. Op je eigen manier meewerken aan dat Rijk van God, maar tegelijkertijd op alle dagen van het leven genieten van wat God je geeft.

Ik zie ze elkaar vastpakken, de oude Prediker en de actieve Lucas, deze twee kanten van de medaille van het leven, deze twee kanten die eigenlijk niet zonder elkaar kunnen al lijken ze zo verschillend. Zachtjes beginnen ze aan een dans, stapje links, stapje rechts.. balanceer…  weer links en weer rechts en balanceeer… de actieve benen van Lucas en de bezadigde benen van Prediker. Daar gaan ze. Ons tot voorbeeld.

Amen.

​Terug naar alle preken