Kerkdienst over Jozef en de vrouw van Potifar in de Kerk van Langweer op 18augustus 2016.
Jozef en de vrouw van Potifar, Bertin Nicolas (olieverf op doek, 1710):
Voorganger: ds Aart Veldhuizen
Organist: Sietze Kraak
Welkom, bemoediging en groet.
Zingen: Psalm 84 vers 1, 4 en 5.
Eeuwige God, hier leggen we neer wat ons dwars zit,
de grote en de kleine dingen,
het grote en het kleine leed,
het geweld ver weg en ziekte en vereenzaming dichtbij.
Zingen: Lied 301k in wisselzang voorganger/gemeente
Want bij U kunnen we terecht.
Uw barmhartigheid kent geen einde.
U bent te prijzen tot in eeuwigheid.
Amen.
Zingen: Lied 304.
Lezing: Genesis 39.
Zingen: Lied 1000 vers 1, 2 en 3.
Lezing: Lukas 13:22-30
Zingen: Lied 1000 vers 4 en 5.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Het schilderij van Bertin Nicolas, Jozef en de vrouw van Potifar,
dat afgedrukt staat op de orde van dienst,
hangt in het Rijksmuseum in Amsterdam.
De vrouw van Potifar is heel verleidelijk geschilderd
met slechts een doek voor haar kruis en onderbenen.
Jozef daarentegen heft het gezicht af alsof hij de naakte vrouw niet wil zien.
Hij heeft zijn handen gevouwen omhoog,
waarmee de schilder laat zien dat Jozef aan God vast houdt
om niet aan de bezwijking ten deel te vallen.
De schilderijen van Bertin Nicolas waren bedoeld
voor in de huizen van rijke particulieren
en stellen allen een min of meer Bijbelse scene voor
die je tegelijkertijd ook als een wereldlijk gebeuren kunt schetsen.
En volgens mij: met liefst een naakte vrouw er op.
Het Bijbelse verhaal als alibi om gewoon een blote vrouw op te hangen in je huiskamer.
Zoals hier: een naakte vrouw wil de liefde bedrijven met een jongeman,
en de jongeman wendt zich af met een vroom gelaat.
De vrouw van Potifar staat zo symbool voor de verleiding, voor de one night stand
en Jozef voor de kuisheid om daar niet op in te gaan.
Tja, zo is het verhaal overbekend.
Het is een verhaal dat dagelijks gebeurt,
een verhaal van verliefdheid, van verleiding, van overspel.
Hoewel…
ach, elk verhaal heeft twee kanten.
In de afgelopen week kwam ik de vrouw van Potifar tegen.
Ze was hier op vakantie, in Langweer, incognito en met keurige kleren aan.
Een buitenkansje voor mij als theoloog.
Ik wilde haar kant van het verhaal wel eens horen.
Ik liet haar het schilderij zien en vroeg haar:
"Vrouw van Potifar, wat is jouw kant van het verhaal?”
Ze vond het erg fijn dat ik haar die vraag stelde.
Want nu kon ze háár verhaal vertellen. Ik moest er voor gaan zitten.
En u ook.
Luister maar.
Ze zei:
“Altijd hebben ze me veroordeeld!
Wat zijn broers met Jozef deden weten we.
Juda verkocht hem naar Egypte
en Juda ging met zijn schoondochter naar bed omdat hij dacht dat ze een hoer was.
Maar Juda wordt straks nog de eersteling,
naar hem wordt zelfs later het hele volk genoemd:
Juda, het volk van de Joden,
terwijl ik niet eens een naam krijg.
Zo wordt er blijkbaar met vrouwen afgerekend in die heilige boeken van jullie!
Het is goed dat je als dominee ook eens vertelt
dat die verhalen door mannen zijn geschreven en door mannen worden uitgelegd,
net als vandaag trouwens.
Ik wil u mijn verhaal vertellen, dominee, opdat u me wat beter begrijpt.
Uitgehuwelijkt werd ik aan een goede partij.
Mijn man was dan wel wat ouder, maar dat was gebruikelijk.
Hij kwam uit een goede familie en dat telde.
Een goede baan aan het hof had hij, bij farao.
Het betekende luxe, welvaart, contacten in de hogere kringen.
Alleen: mijn man moest wel een eunuch zijn, hij moest zich laten castreren.
Dat moesten alle hovelingen, anders zouden farao’s vrouwen niet veilig zijn.
Mijn man was een hoveling, een eunuch, een kastraat.
Hij kon me niet geven wat ik nodig had
en hij kon me ook niet geven wat hijzelf nodig had.
Ja dominee, ik denk daarbij aan seksualiteit, want daar is helemaal niks mis mee.
En ik denk ook aan nageslacht.
Kinderen zouden we niet krijgen.
Nooit.
En kinderen betekent in de cultuur waar wij leefden toekomst,
het betekende zelfs leven na de dood.
In hen zouden we voortleven.
Maar die weg was voor mij afgesloten, tenzij…
En toen was daar opeens Jozef.
Een kerngezonde mooie jongen in ons huis,
welgemanierd, pienter en zorgzaam,
dagelijks om me heen.
Door en door betrouwbaar.
Van hem wilde ik een kind,
en ik wist dat dat ook bij anderen zo ging.
Heel vaak werd in het huis van een Eunuch een slaaf aangewezen
om te zorgen voor nageslacht.
Ja, begrijp me goed, dominee:
als Jozef niet zo preuts was geweest,
als hij bij me was gebleven,
dan hadden Potifar en ik een kind gehad.
Ja, je hoort het goed, dat kind zou dan niet een kind van mij en Jozef zijn,
maar een kind van Potifar.
Zoals ook de kinderen die Bilha en Zilpa, de bijvrouwen die Rachel en Lea aan Jakob gaven,
kinderen van Jakob en Rachel en van Jakob en Lea waren.
Zo oneerbaar was mijn voorstel helemaal niet.
Potifars familie zou dan voortbestaan, en daarmee zijn en mijn toekomst.
Onze oudedagvoorziening zou verzekerd zijn en we zouden voortleven in onze kinderen.
De andere bedienden mochten natuurlijk van niets weten.
Dat is onze eer te na.
Voor de buitenwereld moet alles normaal zijn,
dat vinden jullie tegenwoordig toch nog steeds?
Naar buiten toe de schone schijn ophouden, het gelukkige gezin, het goede huwelijk.
Dus toen Jozef zich terugtrok en ik zijn kleed bij me hield,
heb ik tegen de bedienden gezegd dat hij me dwong, dat hij me verkrachtte.
En toen kwam Potifar thuis. Potifar, waarover jullie verteller zo veelzeggend zegt:
“Hij liet al het zijne aan Jozef over, en met hem naast zich,
bemoeide hij zich enkel met zijn brood dat hij at.”
Lees dan toch wat ik tegen hem zei,
hoe kan het toch dat jullie het telkens anders willen lezen,
alsof ik alleen maar een slechte vrouw ben?
Begrijpen jullie dan niet dat ik toekomst wilde?
Ik zei tegen mijn man:
“die Hebreeuwse slaaf die jij ons gebracht hebt”.
Óns, hoor je dat!
We hadden hem beiden nodig en hij had een goede keuze gemaakt,
dit is een bijzondere jongen, die kan voor mooie kinderen zorgen.
“Die Hebreeuwse slaaf die jij ons gebracht hebt,
is bij mij gekomen om zijn spel met mij te spelen,
kijk maar, ik heb echt mijn best gedaan, hier, zijn kleed,
maar hij wilde niet, hij is gevlucht.”
Jozef, waarom nou toch?
Je gaf ons wel je trouw, maar je gaf mij je liefde niet, je gaf ons geen kind.
Je hebt me afgewezen, ik ben voor jou blijkbaar niet van belang,
heb ik dan geen toekomst?”
Tot zover wat de onbekende vrouw van Potifar tot ons zou kunnen zeggen.
Ik heb het niet verzonnen.
Je kunt Genesis 39 tussen de regels door heel goed op deze manier lezen
en daarvoor hoef je niet eens heel erg tùssen de regels door te lezen.
En toch: op deze manier wordt dit verhaal vrijwel nooit uitgelegd.
Waarom niet?
Het antwoord is tweeledig.
Het eerste is dit:
je hoeft dit verhaal niet noodzakelijk zo te lezen zoals ik daarnet vertelde.
Het verhaal geeft haar geheim niet makkelijk prijs.
Het is, zoals al die Jozef-verhalen, bijzonder kunstig opgebouwd
en het geeft alle ruimte om het zo in te kleuren,
ruimte die de verteller opzettelijk open laat zoals het een goede verteller betaamt.
En het tweede is:
we komen uit een traditie
waarin zulk gedrag van mannen eerder werd geaccepteerd dan van vrouwen.
Je komt het nog altijd tegen in behoudende milieus van christelijke en islamitische afkomst:
een vrouw moet als maagd het huwelijk ingaan, en, ja, de jongens eigenlijk ook, maar ja…..
Jongens worden toch sneller vrijgelaten, meisjes langer binnengehouden.
En een jongen die veel wisselende contacten heeft, wordt een snoeperd genoemd,
terwijl een meisje met veel wisselende contacten als snel een slet heet.
En dat terwijl ze hetzelfde gedrag vertonen.
Nu ik het heb over het verschillend aanzien tegen meisjes als tegen jongens:
er is me nog iets dat me dwars zit.
Kijk nog maar eens naar de manier vrouw van Potifar geschilderd is.
Ze heeft een gemene blik in haar ogen, en doet haar uiterste best Jozef te verleiden.
Er zijn erg veel schilderijen van dit tafereel geschilderd.
Ik stel me zo voor dat dit schilderij in één van de Franse paleizen is komen te hangen,
stereotiep van verhaaltjes die vaker werden opgedist:
“Ze wilde het toch zeker zelf?
Nou, ze vroeg er zelf om hoor!”
Want hoe vaak deze afbeelding ook geschilderd is, het is meestal andersom.
Het zijn bijna altijd mannen die zich aan vrouwen of meisjes, of aan jongens, vergrijpen.
Mannen die hun kracht inzetten of hun macht.
Dat laatste doet de vrouw van Potifar ook: ze zet haar macht in.
Als dit een relatie was geworden zou er sprake zijn van ongelijkheid van macht
en in de richtlijnen van onze tijd wordt dat altijd veroordeeld.
Waar sprake is van ongelijkheid van macht tussen twee mensen die de liefde bedrijven,
ligt misbruik op de loer.
De leraar met de leerling, de dominee met het gemeentelid,
de priester met de koorknaap, de manager met de secretaresse,
de dokter met de patiënt, de trainer met de atlete, de vader met het kind.
De ondergeschikte kan niet open en vrij de avances afwijzen,
want de ondergeschikte is afhankelijk van de ander,
die op andere terreinen de macht bezit.
Soms horen we flarden ervan wat dat bij mensen aanricht.
Karin Bloemen vertelt soms openlijk wat haar is overkomen en anderen doen dat ook,
God zij dank.
Maar velen zwijgen, nemen het soms mee in hun graf: dit was tè erg!
Ook in de bijbel komen vrouwen er vaak bekaaider af dan mannen.
Op zich is dat logisch,
de verhalen spelen zich af en zijn opgeschreven in een tijd die door mannen werd gedomineerd.
Een hoofdstuk eerder is het hele verhaal van Juda en Tamar verteld,
maar Juda krijgt toch de eerste plaats onder de zonen van Jakob,
terwijl de vrouw van Potifar niet eens een naam krijgt.
Zij werd het model van de verleidster, de vrouw voor wie je moet oppassen.
Goed, tot zover de vrouw van Potifar.
We gaan nu naar Jozef kijken.
Wat is zijn verhaal?
Je hoort hem denken:
“Alweer is het mijn kleed die mij de das om doet.
Eerst de mooie jas die ik van vader Jakob heb gekregen,
die mijn broers me afrukten,
en nu is het de vrouw van Potifar die mijn kleed heeft afgerukt.
Ik wìlde niet met haar vrijen.
Ik wilde het werkelijk niet.
Nee, niet alleen omdat dat tegen mijn principes is,
maar vooral omdat ik heel goed wist waar het om ging:
dat ik een kind zou verwekken dat het kind van mijn heer was,
het kind van Potifar, toekomst voor Potifar en zijn huis.
Zeker, ik heb het goed in dit huis van Potifar,
maar uiteindelijk hoor ik hier niet thuis,
ik hoor niet in Egypte en ik wil niet opgaan in een Egyptische stam.
Ik hoor in het huis van Jakob, onderdeel van die 12 zonen,
ook al hebben ze me afgedankt.
Daar ligt mijn toekomst.
En daarom wilde ik niet met haar naar bed,
omdat ik trouw wil blijven aan mijn God die mij een andere toekomst geeft.”
Jozef, je hebt iets van een vreemdeling,
je voelt je niet thuis in het huis waar je woont,
je voelt je niet thuis in de wereld waar je je geld verdient,
waar het gaat om buitenkant, om uiterlijk vertoon,
om geld verdienen en om macht, om aanzien,
maar waar ondertussen gewoon oneerlijk wordt gedeeld,
waar rijken steeds rijker worden en armen ook in ons eigen land het steeds moeilijker krijgen.
Jozef, het Egypte waarin jij leeft, is allemaal slavernij, slavenhuis.
Nee, ze zijn niet verslaafd aan een slaaf, maar ze zijn zelf slaven, zonder dat ze het weten.
En ik herken dat zelf ook maar al te goed.
Het doet me zeer dat ik daar zelf ook zo vaak aan vast zit,
dat ik me daar zo moeilijk aan onttrekken kan.
Zo vast aan welvaart, aan dingen zoals Egypte genoemd werd: de vleespotten van Egypte,
daar waar je je kunt wentelen in welvaart,
je vertroeteld wordt en je kunt volvreten tot je dood.
Deze wereld heeft iets van een slavenhuis, hoe kun je overeind blijven?
Wanneer ik zo over de dingen denk,
dan kan ik me eigenlijk wel weer voorstellen dat de vrouw van Potifar altijd als verleidster is geschetst,
want verleidelijk is het om je in haar armen te storten,
je moeizame gezwoeg te vergeten.
Het is verleidelijk om je afkomst maar te vergeten,
om je dure jas die je van huis uit hebt meegekregen, maar achter je te laten.
Die jas heeft je al zoveel narigheid berokkend,
maar die jas was wel een jas van liefde,
de jas staat voor van dingen die werkelijk belangrijk zijn,
voor vertrouwen dat je vader in je had.
Je droomde zelfs hoge dromen,
dromen die zeiden dat ook God grote verwachtingen van je had.
Maar Jozef buigt niet.
Hij rukt zich los en rent weg.
Een keurige jongen.
Maar wacht even….
het geheim van Jozef is nou juist niet dat hij ethisch zuiver was
zoals het ook niet de eerste roeping van de kerk om ethisch zuiver te zijn,
om netjes te leven, om waarden en normen hoog te houden,
dat je oprecht moet blijven en nooit scheef moet schaatsen.
Nee, in de kerk gaat het niet om waarden en normen, al wordt dat ten onrechte vaak gezegd,
maar in de kerk gaat het om geloof, om geloof uit onvrede.
Geloof is een vorm van opstandigheid
omdat je wil blijven geloven
dat deze werkelijkheid het nìet is waar we ons bij neer moeten leggen,
dat deze vleespotten van Egypte niet het één en al zijn.
Dat het om iets anders gaat in het leven.
Dat je bijvoorbeeld weigert je mond te houden in een familie die niet praat,
dat je je weigert bij de dingen neer te leggen
en je makkelijke antwoorden wegwuift
als mensen zeggen dat de dingen die je overkomen en zeer doen komen uit de hand van God.
Geloven komt voort uit opstandigheid, uit onvrede,
uit verlangen naar meer, naar recht.
Geloven is niet logisch.
Het komt op uit onvrede met het bestaande en verlangen naar iets beters,
uit honger naar recht, uit verlangen naar vrede,
uit woede wellicht omdat je ziet dat er zoveel misgaat.
Geloven heeft te maken met verlangen naar een betere wereld,
het heeft te maken met:
dit is het niet, nog niet, er staat nog iets anders uit,
iets beters, waar ik naar verlang en waar ik aan wil werken.
Het is dat verlangen dat we bij Jozef en bij Jezus terugvinden
en bij zovele anderen die zich niet willen neerleggen bij het bestaande.
In hun spoor mag u het vandaag en morgen opnieuw proberen om op je eigen plek,
al is dat in een gevangenis van farao, de wereld een beetje mooier te maken.
Dàt verlangen, dìe honger is het geheim van Jozef.
Nee, maak van Jozef geen ideale schoonzoon
en promoveer Jezus niet alleen maar weg als een onaanraakbare Zoon van God,
maar laten we ons bezielen door hun hartstocht het te blijven wagen,
het niet op te geven, maar door te gaan.
En tussen de regels door, horen we Jozef zeggen:
“Ik ga niet in op de voorstellen van de vrouw van Potifar.
Want die God, die mijn vader geroepen heeft,
die God, die mijn grootvader riep, die God,
waarvan ik heb gehoord vanaf mijn jonge jaren,
die God, die heeft mij laten dromen,
heeft me er iets van laten zien,
dat mij recht zal worden gedaan en dat er gebogen zal worden.
Gebogen, voor mij?
Ach, dat dacht ik vroeger,
maar nee, er wordt niet voor mij gebogen,
maar voor God onze HEER die ik dienen wil,
voor God onze HEER, die ons zal bevrijden,
die ons zal helpen om diegene te worden die we in zijn ogen zijn:
geliefden, bekleed met nieuwe kleren, mensen voor wie toekomst is, beloofd land.
Amen.
Zingen: Lied 746 in wisselzang allen/voorganger/orgelspel
Eeuwige God,
U danken wij om de onvrede die telkens weer in ons gewekt wordt.
De onvrede die ons duidelijk maakt
dat dit het niet is waar het werkelijk om draait.
De onvrede die we voelen,
ook als we wel aan de verleidingen toegeven
en ons er in onder laten dompelen.
Wij bidden U:
sta ieder van ons bij in deze tijd
waarin er zoveel andere dingen belangrijk worden geacht
dan oprechte aandacht voor elkaar,
waarin de buitenkant, de glamour en glitter het één en al lijkt,
en er geen plek voor losers is.
Help ons om ons steeds weer te richten
op wat wel werkelijk ergens toe dient,
zo bidden wij: -> Lied 367e.
Vandaag bidden wij U voor allen die beschadigd zijn
door wat anderen met hen deden.
Voor kinderen, meisjes, vrouwen, jongens
die aangerand werden,
verkracht,
misbruikt.
Geef hen een weg om daar mee om te gaan,
zo bidden wij: -> Lied 367e.
We bidden U voor de vrouwen, de meisjes van Boko Haran,
ontvoerd, hun afkomst uitgewist,
buitgemaakt.
We bidden U voor al die plaatsen waar mensen slachtoffer worden gemaakt van machthebbers.
Om vrede en recht bidden wij: -> Lied 367e.
Zingen: Lied 657.
Zegen.