Het is hoog zomer. Ik ben vroeg vertrokken om een stuk van het IJsselmeer rond te fietsen. Eerst op naar Stavoren. Het is druk op de veerboot naar Enkhuizen, maar mijn fiets en ik kunnen nog mee. Velen zitten op het dek. Binnen is het verrassend koel. Ik moet vandaag nog lang genoeg in de hitte fietsen en zoek daarom een plekje binnen. De meeste tafels zijn bezet. Aan één tafel zit alleen een jonge blonde man. Hij heeft een rugzak naast zich op een stoel staan.
“Zijn deze plaatsen vrij?” vraag ik. Hij knikt. Ik neem plaats. “U bent in uw eentje onderweg?” vraag ik. Hij kijkt me niet begrijpend aan. “I don’t understand you”, antwoordt hij. Ik schakel over in Engels. Altijd lastig. Tot mijn verrassing blijkt hij uit de Oekraïne te komen. “Een wereldreis aan het maken?”
Hij schudt zijn hoofd. Nee, hij heeft hier een maand gezeild. Met zijn vader. Die heeft zijn zeiljacht in Friesland liggen. En nu is hij op de weg terug. Hij moet naar Schiphol en met de boot van Stavoren naar Enkhuizen is dat het goedkoopste, zo had hij uitgezocht. Hij vertelt dat hij het leven hier erg duur vindt, veel duurder dan in de Oekraïne.
Als de bestelling wordt opgenomen, besluit ik te trakteren. Even later eten en drinken we samen. Hij vertelt dat hij met zijn vrouw een supermarkt heeft in een stad in de Oekraïne die mij onbekend is. Dat zijn vrouw deze maand de tent alleen runt. En dat zijn vrouw in het najaar een maand naar haar ouders gaat die in Turkije wonen. Hij is met een Turkse getrouwd. Ze houden van elkaar en genieten van elkaar, maar laten elkaar ook vrij. “Dan blijft het spannend”, zegt hij. Er komt een foto van zijn vrouw en hun zoontje op tafel. Hij verlangt naar ze.
Hij vindt Friesland prachtig. Bij ‘Sneek’ kijkt hij onwetend, hij noemt zelf Woudsend en zowaar Langweer. In welke haven zou hij hier gelegen hebben? Ik ben vergeten Marcel Ferdinand te vragen of het bij hem was en de andere havenmeesters ken ik nog niet. Op mijn beurt vertel ik van mijn fietsreizen. Hij kan zich niet voorstellen dat ik het leuk vind om te zwerven op de fiets, maar hij zag tijdens zijn zeiltocht in Friesland inderdaad veel mensen met veel bagage op de fiets. Als ik ooit eens naar de Oekraïne fiets, moet ik bij hem aankomen. “Dat lijkt me prachtig. Maar in welke stad woon je dan?” Onze mobieltjes komen op tafel. Google Maps wordt opgestart. Hij blijkt vlak bij Donetsk te wonen. Hij vertelt dat dat vlak bij de Zwarte Zee is: “Dat is maar 300 km rijden”. Ik lach. Hij kijkt mij vragend aan. Ik zeg: “300 km? Dat is een eind, dan zijn wij Nederland al uit!” Hij verbaast zich. “Ik weet dat Nederland is, maar zó klein?”
Enkhuizen nadert. We hebben beiden genoten van het gesprek. Hij bedankt me voor de traktatie. En trekt dan zijn portemonnee. Ik wimpel hem af: “Nee, ik zou betalen.” “Ja, maar ik wil je wat geven,” zegt hij. Hij haalt uit zijn portemonnee een briefje van 20. Het is groen. Afgezien van het getal 20 kan ik er niets van lezen. “Dit is geld uit de Oekraïne. Neem het mee als een aandenken van mij. En als je ooit bij me langs komt, dan geef je het weer terug. Het is ongeveer 1,5 euro waard.” Dit is bijzonder. Ik bedank hem hartelijk, pak mijn kleine portemonneetje, vouw het biljet voorzichtig op en berg het op.
Inmiddels is het zeven maanden verder en in Oekraïne zijn spannende tijden aangebroken. Daarom haal ik voor nu het briefje voor even uit mijn portemonnee en vouw het open. Hoe zou het nu met hem zijn? Ik wens hem vrede en alle goeds. Zijn naam weet ik niet meer. Ik zal hem waarschijnlijk nooit meer ontmoeten. Maar als er van de zomer weer een Oekraïner in Langweer in de haven ligt, tip me dan even. Want hij krijgt nog geld van me.
Aart Veldhuizen.