Lucas 1:26-38

Zwangere woorden.

Bij het lezen van de verhalen van Lukas 1 krijg je het gevoel dat we even achter de schermen mogen kijken. Waar Markus bij de doop van Jezus begint, blijken Matteüs en vooral Lukas veel meer te weten of te willen vertellen dan alleen Jezus’ woorden en daden. Ze beginnen niet alleen bij zijn geboorte, maar zelfs nog negen maanden daarvoor. De lezer wordt alvast voorbereid op wie die zoon is die straks in woorden en daden laat zien wie hij is.

Lukas laat de tijdrekening beginnen bij Elisabeths zwangerschap. Hij zet in ons gedeelte in bij de engel Gabriël die van God gezonden is. Diens hoge komaf is duidelijk. Daarmee valt het adres van zijn komst des te meer uit de toon. Temidden van de dagen van Herodes, de koning van Judea (Lk.1:5) en de overige machthebbers (Lukas 2:1-2) is er naast die oude priester en zijn vrouw ook een meisje in Galilea, in de stad Nazaret. Wie verwacht er ommekeer uit zo’n meisje uit Galilea? De koningen in de centra van de macht zullen er niet wakker van gelegen hebben. Het zet de toon voor dit evangelie. In de periferie, daar maakt God ruimte voor zijn nieuwe begin. Eenvoudigen worden verhoogd.

Het meisje is verloofd. Zowel de vertaling van de NBV, die vertaalt met ‘uitgehuwelijkt’, als het spreken over een meisje dat nog maar 13 jaar was, legt teveel van ons cultureel bepaalde kijken in de tekst. Het kan heel goed zijn dat ze nog heel jong was, maar het doet er niet toe. Er worden hier zoveel andere dingen van haar verteld. Zo heet ze Marjam. Deze Marjam is in Lukas niet van Davidische komaf, maar lijkt hier Marjam genoemd te worden om ons aan Mirjam te laten denken, die Mozes terugbracht aan de borst van zijn moeder.

“Weest verheugd begenadigde, de Heer is met je”, zegt Gabriël. Een zin die je verwart en waar je over na moet denken. “Wees niet bevreesd, je hebt genade gevonden bij God”.

Drie woorden lopen hier in elkaar over. De groet (chaire), Marjam als begenadigde (kecharitoomeno) en de genade (charis) die Marjam gevonden heeft bij God. De inhoud van die genade moet in eerste instantie gezocht worden in de sfeer van Gen.33:5, “de kinderen die God in zijn genade aan uw knecht geschonken heeft” en dat blijkt ook uit het vervolg. “Je zult zwanger worden en een zoon baren”, verduidelijkt Gabriël. Het zijn woorden die ook in Richteren 13:3 klinken. De zoon die daar geboren zal worden, zal Israël verlossen uit de macht van de Filistijnen. De hier aangezegde zoon doet aan Simsom denken, maar ondertussen klinken hier wel hoge titels en blijkt dat deze zoon toch heel anders zal zijn.

De auteur bombardeert ons met een hele batterij eschatologische berippen. Ze buitelen bijkans over elkaar heen. Zoon van de Allerhoogste zal hij genoemd worden. De troon van zijn vader David zal hij krijgen. Hij zal koning zijn tot in eeuwigheid. Hij zal zoon van God genoemd worden. Al die titels zijn door en door Joods en komen we tegen in de vele stromingen die het vroege Jodendom tot aan de val van Jeruzalem kenmerkte. Verder is het opvallend dat er zo uitgesproken aan een Davidische koning wordt gedacht, terwijl in grote delen van het toenmalige Jodendom, zoals onder andere uit de geschriften van Qumran blijkt, vooral een hogepriesterlijke messias werd verwacht of iemand met een bijzondere openbaring, al hebben de Psalmen van Salomo wel aandacht voor een Davidische koning. De messiaanse traditie die Lukas hier geeft, sluit aan bij éen van de vele toekomstverwachtingen die rondhingen in het toenmalige Jodendom. Het kijkje achter de schermen dat we krijgen, geeft ons dus informatie hoe de gemeente vanwaaruit Lukas schrijft, omgaat met wat hen is aangereikt.

Tussen die titels staat de tegenwerping van Marjam. Zo’n tegenwerping is een bekend patroon dat we in de meeste verhalen waar een geboorte wordt aangekondigd tegenkomen. Steeds is er de toezegging van een zwangerschap aan een onvruchtbare vrouw of een vrouw op leeftijd, die het haar aangezegde niet geloven kan. Maar dit verhaal is ook in dit opzicht anders. Van onvruchtbaarheid kan namelijk nog niet eens sprake zijn, en van ouderdom ook niet. Ze is onbevrucht. “Ik heb geen omgang met een man”. Daarmee is dit verhaal het hoogtepunt van alle geboorte-aanzeggingen.

Marjam is maagd. Evenals Mt.1:23 lijkt ook bij Lukas hier Jes.7:14 op de achtergrond te spelen. Als gebruikelijk wordt de Septuaginta gevolgd die in Jes.7:14 de jonge vrouw vertaalt met parqenos. Dat is niet nauwkeurig, Jes.7:14 bedoelt immers een jonge, huwbare vrouw. Matteüs en Lukas zetten Mariam als maagd neer, waarin de onnauwkeurige vertaling van de Septuaginta van Jes.7:14 een rol speelt. Ze laten ons daarmee niet alleen achter de schermen kijken, maar vinden het blijkbaar ook nodig om ons een blik onder de rokken te gunnen. Ze doen dat om de aanstaande geboorte des te verbazingwekkender te maken. Waar elke geboorte iets bovennatuurlijks heeft, is dat hier wel heel speciaal het geval. Deze zoon is verbonden met de Adem van God, geheel en al vol van Gods Geest. Het kind zal komen zonder toedoen van een man, uit een jonge vrouw die nog een meisje is.

Marjam heeft genade ontvangen. Het overkomt haar om draagster te zijn van Gods presentie. Dat we even achter de schermen mogen kijken, is mooi. Dat we onder Marjams rokken mogen kijken, doet ons onze westerse ogen fronsen, maar brengt ons wel dichter bij wat Lukas wil zeggen. Maar het verhaal wil ons vooral naar voren laten kijken, ons meenemen in die zwangerschap van dat grote dat te gebeuren staat en dat telkens weer gebeurt: Gods nieuwe begin. Marjam toont ons waar het op aan komt. Zij maakt ruimte. Zij blinkt op als dienstmaagd van de Heer. Zo doet ze aan prenatale navolging en wordt zo tot onze eerste voorganger, vol van het woord van de Heer.

Aart C. Veldhuizen, november 2006, Sneek.