Inleiding op de lezingen in de Evensong op zondagavond 10 oktober. Na de lezing lazen we 2Koningen 5:8-17 en Lukas 17:11-19.
In de twee Bijbelgedeelten die we gaan lezen, komt een nieuw Nederlands woord voor: huidvraat. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft voor dat woord gekozen en dat woord is de reden dat ik vanavond uit de Nieuwe Bijbelvertaling lees. Wie mij kent, weet dat dat een uitzondering is. Liever les ik uit vertalingen die exacter zijn, maar dit keer kan ik er niet om heen. Want dat woord huidvraat is zo raak.
Het woord huidvraat bestond nog helemaal niet. Vroeger stond er melaats, maar bij melaatsheid denken we aan mensen die lepra hebben. De melaatsheid waarvan de Bijbel spreekt is geen lepra. Het heeft te maken met bederf, met aangetast worden. Het is akelig, kwaadaardig en besmettelijk.
Er is nog iets. Bij het woord melaats denken we aan mènsen, maar het overkomt in de Bijbel niet alleen mensen, maar ook stoffen, huizen, etenswaren die van binnenuit worden opgegeten.
Huidvraat dus. Huidvraat komt voor het eerst voor als het volk Egypte uit is gegaan. Ze waren slaaf, maar nu zijn ze vrij. Dat viel niet mee. Vrij zijn is niet makkelijk. Vooral niet als het leven moeizaam is. O was ik maar bij moeder thuis gebleven. Zat ik daarginds nog maar, in Egypte. Liever slaaf dan het zo zwaar te moeten hebben.
In het boek Leviticus wordt twee hoofdstukken lang over huidvraat gesproken. Over wat je moet doen om weer rein te worden. Huidvraat heeft in het boek Leviticus te maken met het terugverlangen naar Egypte. Met kiezen voor slaaf zijn. En dat is besmettelijk. Want je praat het elkaar zomaar aan. “Het is niks en het zal ook nooit wat worden met ons land, met de kerk, met ons koor, met mij”.
Wie zo praat, zou eigenlijk met een ratel in de hand rond moeten lopen en voor zich uit roepen: “melaats, melaats!” totdat het weer over is. Want, o, o, o, hoe besmettelijk is die negatieve manier van praten. Haaks staat het op wat de Bijbelverhalen vertellen over wat God met je voor heeft. Die vertellen nergens dat het nooit wat wordt. Dat je vrij mag zijn. Bevrijd. Dat je op eigen benen mag staan, een eigen weg mag gaan, de toekomst tegemoet.
Als in de beide lezingen van vanavond verteld wordt van mensen die van huidvraat worden genezen, dan is dat een teken. Een teken dat de wereld niet potdicht zit. Dat het niet zo is dat het niets is en nooit wat zal worden. Maar dat er toekomst is. Toekomst. Daar zingen we van.
Eén ding nog. Wanneer is dat? Wanneer is er die toekomst? Die toekomst is er hier en nu, als jij je hoofd niet neerlegt, maar op eigen benen gaat staan. Dan ben je rein. Genezen van de huidvraat. Klaar voor het leven.