Inleiding.
Deze serie preken gaat over de woorden van het Onze Vader waarover ik in de zomer van 2017 in Langweer preekte[1]. Middels die woorden leert Jezus zijn leerlingen bidden.
Over bidden zal in het vervolg van dit boekje veel gezegd worden. Voor nu is het belangrijk te bedenken dat je op drie manieren kunt bidden. Er is geen sprake van een beter of minder, alle drie manieren hebben hun eigen waarde.
a. Bidden van een zogenaamd vrij gebed.
In het vrije gebed zoek je naar woorden voor wat je zeggen wil en druk je je gedachten en gevoelens in woorden uit. Deze manier van bidden wordt vaak als het eigenlijke gezien. Nu is het natuurlijk ook bijzonder intiem om je helemaal uit te spreken. Maar iedereen kent ongetwijfeld ook de ervaring dat de woorden niet komen, of dat je niet precies woorden voor je gevoelens of emoties kunt vinden. Het vrije gebed is daarbij ook nogal eens ‘overgewaardeerd’, alsof dat het enige is dat ertoe zou doen.
Mensen die mooi kunnen bidden, worden soms op een voetstuk gezet. Dat dit geheel onnodig is, vertelt dit verhaal dat uit de traditie van Tolstoi stamt en dat ik in eigen woorden weergeef[2].
De bisschop had te horen gekregen dat er op een onbewoond eilandje, een paar uur varen uit de kust, toch nog een paar mensen woonden. Als taakbewuste bisschop besluit hij er op een goede dag naar toe te varen. Op het eiland aangekomen, treft hij drie ruwe mannen aan. Ze kennen zijn gestalte en vallen op hun knieën neer.
“Leer ons bidden!” roepen ze.
De bisschop vindt dat een belangrijke vraag. Hij vraagt hen:
“Vertel eens, hoe bidden jullie altijd?”
De mannen zeggen:
“Wij zeggen altijd gewoon: Heer, wij zijn met zijn drieën. U bent met zijn drieën. Help ons!”
“Nee”, zegt de bisschop, “dan bid je inderdaad niet goed.”
Hij begint hen het Onze Vader te bidden. Dat wordt een hele klus. De mannen zijn ongeschoold en niet gewend om teksten uit het hoofd te leren. De hele dag zijn ze er mee bezig. Als de avond valt, lukt het de mannen om het Onze Vader uit het hoofd op te zeggen. Tevreden stapt de bisschop weer op de boot en laat zich terugvaren.
Hij is nog geen kwartiertje vertrokken of de bisschop hoort lawaai achter zich. Hij draait zich om, in de richting van het eiland waar hij de hele dag verbleef, en ziet de drie mannen over het water naar hem toe komen rennen. Ze roepen:
“Bisschop, bisschop, we weten het gebed niet meer. Hoe was het ook alweer?”
De bisschop, onder de indruk van het geloof en het vermogen van de mannen om over het water te lopen, valt op zijn knieën en zegt vervolgens tegen hen:
“Bidden jullie maar op je eigen manier!”
Dit kostelijke verhaal in de versie zoals ik hem hierboven vertel, heeft gelijk. Bid maar op je eigen manier. Er is geen goed bidden en geen fout bidden.
Bidden hoort niet met een omhaal van woorden, zoals in hoofdstuk I zal blijken. Toch bereid ik voor de kerkdiensten de gebeden in de kerk altijd net zo goed voor als de preek. Dat is niet zo gebruikelijk onder dominees en dat vind ik eigenlijk raar. Want wanneer je in de kerk voorgaat in het gebed, vind ik dat het nauw luistert. Ik ben dan degene die verwoorden mag wat er onder de mensen leeft en ik spreek dat namens hen allen uit in de richting van de Eeuwige. Het is daarom dat ik me vanaf het begin van mijn predikantschap heb voorgenomen om in elk geval de gebeden helemaal uit te schrijven. En ik doe dat nog altijd. Een enkel gebed treft u in dit boekje aan. Bij het gebed om ontferming – in het begin van de kerkdienst, waarin we eerst tot God zeggen wat ons dwars zit – laat ik de gemeente vaak instemmen met een Kyrië of Heer ontferm U. Ook bij de voorbeden laat ik de gemeente een responsie zingen, meestal HEER, onze Heer, wij bidden U verhoor ons. Zo worden de voorbeden nog meer iets van de hele gemeente.
b. Bidden door heel bewust een tijdlang stil te zijn.
In de godsdiensten van het Oosten wordt er veel aan meditatie gedaan. Daarin zoeken mensen via allerlei technieken de stilte. Het doel is om zich leeg te maken om daardoor opnieuw gevuld te raken. Het christendom kent deze traditie ook. In de kloosters werd aan tal van vormen van meditatie gedaan. Beroemd zijn de zogenaamde Trappistenkloosters, waar weliswaar geweldig bier werd gebrouwen, maar waar verder niet gesproken mocht worden. Daarover gaat het volgende mopje dat bij in mijn jeugdjaren graag verteld werd.
In een van de kloosters vond men dat het toch al te streng was dat er helemaal nooit gepraat mocht worden. Daarom bedacht de abt een nieuwe regel, om wat tegemoet te komen aan die monniken die zo’n moeite met het zwijgen hadden. Hij maakte bekend dat er één keer per jaar, dat wil zeggen in de allereerste seconden van dat jaar, als de kerkklok net twaalf keer had geslagen op 31 december, één van de monniken iets mocht zeggen. Aldus geschiedde. Toen eindelijk de Oudjaarsavond aanbrak, zat men wat te draaien op de stoel. Wat zou er gezegd worden, en door wie? Nadat de klok haar twaalfde slag geslagen had, bleef het stil. Iedereen had vast wel wat willen zeggen, maar men deinsde wat terug door de twaalf maanden stilte die daar weer op zouden volgen. Om kwart over één zei een van de monniken uiteindelijk:
“De kaas is droog”.
Het jaar ging stilzwijgend verder. Toen na twaalf maanden opnieuw de klok twaalf keer geslagen had, bleef het weer lang stil. Het was al ruim half twee voordat er iemand opmerkte:
“De kaas is nog steeds droog.”
En weer werd het twaalf maanden stil. Maar toen dat jaar op de 31e december de klok twaalf keer geslagen had, sprong één van de monniken overeind, sloeg met zijn vuist op tafel en riep:
“Nu moet dat gezanik over die kaas een keer afgelopen zijn!”
Geluid en gepraat leidt af. Je kunt je niet goed concentreren. In veel kerken was het vroeger stil voor de kerkdienst, zwijgend zat men naar het orgelspel te luisteren om zich zo voor te bereiden op de kerkdienst. In Taizé kunnen jongeren zomaar een week, een dag of een paar uur in de stiltetuin verblijven. Ook iemand als Luther mediteerde veel en deed dat op aloude wijze. Hij nam een Psalm (als ‘de HEER is mijn herder’) en nam de tijd om de stilte helemaal over zich te laten komen. Dan bad hij in stilte steeds de woorden op het ritme van zijn ademhaling (adem in: ‘De HEER is mijn herder’; adem uit: ‘mij ontbreekt niets’). Telkens weer werden die (of andere woorden) herhaald, totdat ze binnenkwamen in zijn hart.
c. Bidden door het ‘opzeggen’ van een bestaand gebed.
De derde vorm van bidden is het opzeggen van een bestaand gebed. Er zijn tal van zulke gebeden, waarvan het Onze Vader in onze cultuur de bekendste is. Ook het Jodendom kent tal van gebeden, waarvan er een aantal erg op ons Onze Vader lijken. Hebben zij centraal gestaan voor het Onze Vader dat Jezus zijn leerlingen leerde? Of stammen beide gebeden uit dezelfde bron?
Waar je bij een vrij gebed woorden geeft aan je gevoelens, gaat dat bij het bidden van een bestaand gebed precies andersom. Je spreekt zorgvuldig de woorden van een bekend gebed uit en daaraan verbinden zich je eigen gedachten en gevoelens. Dat kan net zo’n intense manier van bidden zijn als een vrij gebed. Maar het helpt dan wel als je weet wat die woorden in dat gebed bedoelen te zeggen. Daar waren die preken voor bedoeld die ik in de zomer van 2017 in Langweer hield. En daar is dit boekje voor bedoeld, zodat de tekst van het Onze Vader nog meer raakt aan wat er in je rond gaat.
Werkwijze.
In het vervolg ga ik de afzonderlijke beden van het Onze Vader langs. De meeste van de hoofdstukken zijn gevormd door preken die ik hield in Langweer. Twee hoofdstukken worden gevormd door de tekst die ik sprak bij een Evensong in de Martinikerk te Sneek. Telkens staan ook de lezingen afgedrukt. Die komen in de regel uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004. De Nieuwe Bijbelvertaling is qua vertaling het toegankelijkst, maar laat helaas nogal wat nuances verloren gaan en is me niet altijd nauwkeurig genoeg. Daarom gebruik ik af en toe een andere vertaling en vermeld dat dan in de voetnoten.
Bij de voorbereiding en doordenking heb ik naast het gebruikelijke handwerk van de dominee (eigen werkvertalingen maken, betekenisvelden van woorden nazoeken, letten op de context en parallellen van de Bijbelverzen), veel gehad aan een tweetal boeken. Het eerste heet in hemelsnaam – over de vertaling en betekenis van het Onze Vader en is geschreven door Rochus Zuurmond, tijdens zijn werkzame leven hoogleraar Bijbelse Theologie aan de Universiteit van Amsterdam. Het verscheen in 2012 bij Skandalon. Het tweede boek waar ik echt veel aan had is het oudere Het innigst engagement – het Onze Vader als zucht, geschreven door G. H. (Bert) ter Schegget en werd in 1991 uitgegeven bij Ten Have in Baarn. Hij overleed in 2001 en was hoogleraar christelijke ethiek in Leiden.
I – “Onze Vader, die in de hemelen zijt”
1e lezing: Psalm 10
101Waarom, HEER, bent u zo ver
en verbergt u zich in tijden van nood?
2In hun hoogmoed vervolgen zondaars de zwakken –
maak hen gevangenen van hun eigen plannen!
3De mens zonder God prijst wat hij najaagt,
en als hij rijk is, vervloekt en veracht hij de HEER.
4Hij denkt in zijn waan: Niemand vraagt mij rekenschap.
Er is geen God, maakt hij zich wijs.
5Het gaat hem goed, wat hij ook onderneemt,
maar uw verheven oordelen raken hem niet.
Zijn tegenstanders beticht hij van leugens.
6Hij denkt bij zichzelf: Ik kom niet ten val,
nooit kan het kwaad mij deren.
7Zijn mond vloekt en liegt, dreigt met geweld,
zijn tong brengt misdaad en onrecht voort.
8Op stille plaatsen ligt hij in hinderlaag,
op verborgen plekken doodt hij onschuldigen,
zijn ogen spieden naar weerloze mensen.
9Hij loert, verborgen als een leeuw in het struikgewas,
hij loert naar een prooi en tracht hem te vangen,
hij vangt zijn prooi in een net en sleurt hem mee –
10die buigt, krimpt ineen,
en valt in zijn klauwen, weerloos.
11Hij denkt bij zichzelf: God vergeet het,
wendt zijn blik af, ziet het niet.
12Sta op, HEER, hef uw hand, God,
vergeet de armen niet.
13Hoe kan de zondaar u verachten
en denken: God vraagt geen rekenschap.
14Toch ziet u de pijn en het verdriet,
u merkt het op en weegt het in uw hand.
Op u vertrouwen weerloze mensen,
de wezen, u komt hun te hulp.
15Breek de macht van de goddelozen,
eis rekenschap en ban het kwade uit.
16De HEER is koning voor eeuwig en altijd:
vijandige volken verdwijnen uit zijn land.
17U, HEER, verhoort de wens van de nederigen,
u bemoedigt hen en luistert met aandacht,
18u doet recht aan wezen en verdrukten.
Geen mens kan hen nog uit het land verjagen.
2e lezing: Mattheüs 6:1-18
61Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is. 2Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, om door de mensen geroemd te worden. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 3Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, 4opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.
5En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 6Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. 7En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. 8Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. 9Bidt gij dan aldus:
Onze Vader die in de hemelen zijt,
uw naam worde geheiligd;
10uw Koninkrijk kome;
uw wil geschiede,
gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
11Geef ons heden ons dagelijks brood;
12en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
13en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.[3]]
14Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; 15maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.
16En wanneer gij vast, toont dan niet, zoals de huichelaars, een somber gelaat; want zij maken hun aangezicht ontoonbaar, om zich aan de mensen te vertonen, wanneer zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 17Maar gij, zalf uw hoofd, als gij vast, en was uw gelaat, 18om u niet bij uw vasten aan de mensen te vertonen, maar aan uw Vader, die in het verborgene is; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.[4]
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[5]
Als je erover nadenkt, is bidden eigenlijk raar. Vaak wordt er gezegd dat we maar veel moeten bidden. Om een opwekking in de kerk, of om genezing. Bidden helpt dan, zo wordt er gezegd. Maar daar zit wel wat ongemakkelijks aan. Want wat is bidden dan eigenlijk? Is bidden dat we God moeten vermurwen, hem als het ware moeten ompraten met onze woorden? Dat Hij ons alleen maar bijstaat als we Hem erom vragen? Maar dat levert dan wel een griezelig Godsbeeld op. Net alsof we God met onze woorden zouden moeten manipuleren om zijn gedrag te veranderen. Alsof het goede afhangt van de manier waarop wij hem daarom vragen. En alsof God van boven alles zit te regelen wat hier op aarde gebeurt. Over bidden zijn dan ook veel misverstanden.
Twee Bijbelgedeelten lazen we, twee heel verschillende passages: de tiende psalm en het onze Vader met de woorden eromheen waarin Jezus volgens het evangelie naar Mattheüs deze woorden uitsprak.
Psalm 10 gaat diep. God wordt aangeklaagd. Hem wordt voor de voeten geworpen dat hij ver weg is, dat Hij zich verbergt. De bidder is boos, of dan toch op zijn minst verontwaardigd in Gods richting. Dat is een manier van bidden die je niet zo vaak hoort, maar die wel enorm Bijbels is.
Bidden is bidden tegen alles in. Het gebed komt op als je de macht van God niet meer rijmen kan met de liefde van God. Het gebed komt op als je met je geloof met je mond vol tanden staat. Als God verder weg lijkt dan ooit. In de Psalmen en ook in andere Bijbelboeken vind je zulke gebeden volop. We zijn die manier van bidden in de kerk verloren geraakt. Dat is jammer. Sterker nog: eigenlijk is dat een vorm van heidendom, omdat we God hebben ingekleurd zoals wij dachten dat Hij was.
De tiende Psalm laat zien dat we het dus niet altijd met de dingen die om ons heen gebeuren hoeven eens te zijn. Sterker nog: dit soort passages laten zien dat je het niet altijd met God eens hoeft te zijn. God mag worden aangeklaagd.
Vaak wordt gedacht dat dit niet mag. En mensen zijn er soms ook in zekere mate trots op, dat ze ‘gelukkig’ niet opstandig zijn. Maar niet alleen de Psalmen laten zien dat opstandigheid er mag zijn en niet alleen Jezus aan het kruis laat dat zien als hij uitroept ‘mijn God, mijn God, waarom hebt Ge mij verlaten’. Ook psychologen en rouwtherapeuten vertellen ons in onze tijd dat opstandig en boos zijn weleens veel heilzamer kan zijn dan alles maar aanvaarden en accepteren. Bovendien: als het evangelie ons vertelt van bevrijding en heil, moeten wij ons dan neerleggen bij wat ons knecht?
Terug naar Psalm 10. De dichter van deze Psalm en de dichters van andere passages willen God aan zijn intenties houden. Dat Hij omziet naar de zwakke, dat Hij gerechtigheid bevordert, dat Hij recht doet. Het is typisch Joods en voor ons als Joden van het niet-etnische soort[6] een heel terechte intense vorm van bidden.
Soms, als een situatie waarin iemand verkeerd, ontzettend schrijnend is, zeg ik weleens:
“Wat wilt u dat we doen? Wilt u dat we samen bidden? Of wilt u dat we samen vloeken?”
Ten onrechte wordt vloeken gezien als het ijdel gebruiken van de Naam van de HEER onze God, dat gaat heel ergens anders over. Daarover meer in het hoofdstuk over ‘Uw Naam worde geheiligd’. Met hartgrondig vloeken bedoel ik hardgrondig uitspreken dat we van de HEER onze God werkelijk iets anders hadden verwacht. Zo’n vloek wordt dan een gebed zoals Job dat bidt, of de dichter van Psalm 10. En op andere momenten bidden we, maar ook vaak in de vorm van het Kyrië van daarnet, of van Psalm 10, of van het lied dat we zongen:
Komt er God, een nieuwe morgen als een teken van uw trouw,
worden wij bevrijd van zorgen? God kom gauw![7]
Dat zouden we op zulke momenten eigenlijk ook wel uit mogen schreeuwen, hoogst verontwaardigd, omdat het inderdaad lijkt dat de Eeuwige ons alsmaar niet hoort. Dat is de ene kant van het bidden. Bidden is dus niet een vorm van vroom doen, maar gaat gepaard met hartstocht, met woede, met boosheid op God.
Jaren geleden zag ik op televisie een gesprek tussen de voormalig professor Van Gennip, schrijver van het indringende boek ‘Terugkeer van de verloren Vader’ en een feministische theologe wier naam me ontschoten is. De feministische theologe stelde Van Gennip de vraag:
“Waarom hebt u het toch steeds over God als een Vader?”
Van Gennip antwoordde:
“Omdat Hij zo weinig thuis is”.
Het was meer dan een grappige opmerking, want hij meende het oprecht:
“God is zo weinig thuis, en daarom noem ik hem maar Vader en geen Moeder. Wie is dat toch die op zondag het brood snijdt? Is Hij dat?”
Je hoort de dichter van Psalm 10 alweer te keer gaan. Vanuit die ervaring van gemis komt het gebed op, als een roep uit de diepte.
Ik maak de overstap naar het Onze Vader. Je vindt het in Mattheüs 6.
Ik weet niet of het u is opgevallen, maar het Onze Vader komt daar bijna tussen neus en lippen door aan de orde. Dat is verrassend. Jezus lijkt helemaal niet van plan te zijn om het over het gebed te gaan hebben. Het gaat over iets heel anders in de omliggende verzen: het gaat erom dat je namelijk niet moet zijn als mensen die iets doen om daarmee gezien te worden. Doe de goede dingen die je doet, maar doe ze in het verborgene, niet om door de mensen te worden opgemerkt. Geef je gaven in stilte, maak er geen ophef over. Als je gaat vasten, je auto laat staan omwille van de klimaatverandering of als je vanwege klimaatvervuiling afziet van vliegen, doe dan niet om daardoor door andere mensen gezien te worden, maar doe het in het verborgene. Als je gaat bidden, doe dat dan niet op de hoek van de straat om je daarmee aan de mensen te vertonen, maar doe dat in de stilte. En Jezus zegt: als je bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden zoals de heidenen doen. Want zij denken dat ze door hun vele woorden worden verhoord.
Het gaat er dus niet om dat je goed moet kunnen bidden. Dat je, als je maar goed bidt, je God kunt manipuleren of dwingen om bepaalde dingen te doen. Dat wordt helaas vaak wel gedacht. Er zijn heel wat christenen die dat wel denken, dat als je maar intens of goed genoeg bidt[8], je wel genezen wordt. Jezus noemt dat denken hier heidendom en het is nu al de tweede keer in deze preek dat dit woord valt. Dat moet ik uitleggen.
In het toen bekende heidendom waren rituelen belangrijk. Als je die rituelen goed toepaste en als je de juiste formuleringen gebruikte, dan waren de goden je welgezind. Als we hier dus in onze gebeden maar de goede woorden vinden kunnen we God naar onze hand zetten. Dan dwingen we hem te doen wat wij willen en kan Hij niet meer om ons heen.
In die vorm van hedendaagse heidendom, dat je vooral binnen de kerk aantreft, weten we precies hoe God in elkaar zit, weten we hoe het zit met zijn almacht en zijn liefde, met zijn toelating en met zijn aanwezigheid. Dat is heidendom, want we kunnen God niet naar onze hand zetten. We kunnen hem ook niet echt kennen, want dan zouden we hem in onze macht hebben, dan zouden we hem kunnen manipuleren met onze wensenlijstjes en daar is Hij te veel God voor. En het hoeft ook niet, zo voegt Jezus eraan toe, want Hij weet wel wat je nodig hebt, nog voor je hem erom vraagt. Maar we kunnen hem wel aanroepen.
Dat werpt een nieuw licht op bidden. Bidden is hier in Matteüs 6 niet opdat je iets zult krijgen. Daarvoor is het blijkbaar niet nodig. Want God weet blijkbaar al wat je nodig hebt, nog voordat je het gebeden hebt, zo zegt Jezus ook nog eens.
Maar wat is bidden dan? Wat is bidden dan als je daarmee niet God van gedachten kunt doen veranderen en hem kunt vragen om je leven anders te doen laten gebeuren?
Bidden is echt zijn. Niet voor anderen, maar voor jezelf. Bidden is dus boze woorden tot God zeggen als je boos bent en dankbaar spreken als je dankbaar bent. Niet om God maar eventjes van gedrag of gedachten te doen veranderen, maar omdat jij echt wil zijn als een van die vele aardse partners van God. Bidden is een protest tegen de chaos die je ervaart. En daarmee is bidden een teken van hoop. Een teken dat je niet alleen wilt geloven in de onmacht van de mens, maar dat je God de HEER daar in Godsnaam bij wilt halen.
Bidden is ‘Vader’ zeggen. ‘ùs Heit’, zeggen we in Fryslân. Dat is meer dan Onze Vader. Het is meteen de aanspreekvorm, ùs Heit, ùs Mem. Het is dichtbij. Het is vertrouwd. Niet voor iedereen trouwens, want niet iedereen heeft het met vaders en moeders getroffen. Als Jezus ‘Vader’ zegt, dan heeft hij het over zijn vader met wie hij het getroffen heeft.
Bidden is echt zijn, zo zei ik daarnet. Je werkelijk uitspreken. Het is dus ook God als je Vader weten, als een vader of moeder met wie je het getroffen hebt. Want zelfs als je boos op hem bent, omdat je niet weet wie je anders de schuld zou moeten geven van wat er gebeurt in je leven of om je heen, zelfs dan spreek je Hem toch aan, omdat Hij aan je begin staat, je Vader is. Ook als Hij de afwezige is.
Wie is die God die wij Vader noemen?
“Hij is in de hemelen”, zo zegt Jezus, “onze Vader, die in de hemelen zijt”.
De nieuwste Bijbelvertaling heeft dat weg vertaald. Ze hebben ervan gemaakt: “Onze Vader in de hemel.” Dat staat logischer. Want zo zeggen wij dat. Maar daarmee gaat er wat verloren, zoals er in de nieuwe Bijbelvertaling helaas zoveel moois uit de Griekse vertaling van het Onze Vader is weggelaten.
Aan de ene kant snap ik dat wel, want men wil een Bijbelvertaling die de mensen kunnen snappen in werkelijk eigentijdse taal. Maar het punt is hier nu juist dat het in het Grieks waarin ons deze woorden zijn overgeleverd, net zo ongebruikelijk is als bij ons om te spreken van hemelen. Sterker nog: in het normale Grieks van die tijd komt het meervoud hemelen niet eens voor. Alleen in Matteüs staat dat er dus wel: onze Vader die in de hemelen[9] zijt. Dat zal voor zijn lezers net zo merkwaardig zijn geweest als bij ons. Ze moeten hebben gedacht: hemelen? Hoezo hemelen?
Het verwijst naar het Hebreeuws. Het meervoud hemelen is de letterlijke vertaling uit het Hebreeuws, uit de TeNaCH, uit de Joodse traditie. Daar komt het woord hemel juist alleen maar in het meervoud voor, als hemelen dus. Als het onze Vader spreekt van onze Vader die in de hemelen zijt, dan is dat een manier van spreken die we helemaal niet kennen, het is een manier van spreken die Oudtestamentisch is. En precies dat wijst ons de weg en precies daarom is het zo jammer dat het in de moderne vertaling is weg vertaald. Onze God, die wij aanspreken als onze Vader is onze Vader die in de hemelen zijt. Hij is dus niet zomaar een godheid als Baäl, of Jupiter, of noem maar op, goden waarvan men zegt dat ze in de hemel zijn, of in de lijn van de godenzonen van Ajax, waarvan ik als halve Rotterdammer trouwens nooit begrijp waarom zij godenzonen worden genoemd, wat onlangs ook weer is gebleken[10]. Nee, die God van ons is de Hebreeuwse God, die in de hemelen zijt, de God van de Hebreeën, van de Joden. Dìe God aanbidden wij, de God van Israël, als Joden van het universele soort. Hij is de God die zich heeft laten zien en zich bekend gemaakt in al die verhalen in het Oude Testament. Welnu, niet die anderen goden van toen en van nu, maar dìe God van Israël, dìe is onze God.
Wat betekent dat? Dit, dat je hem mag houden aan de God die Hij is. Dat je hem voor de voeten mag werpen als je het helemaal met hem gehad hebt, als je wat anders van hem verwacht had, als je wat er om je heen gebeurt niet kunt rijmen met Gods aanwezigheid, die je maar al te goed kent uit de verhalen die je zijn overgeleverd. Wij aanbidden de Hebreeuwse God, de God van de Joden, de God van Abraham, Izaäk en Jakob, de God van Psalm 10 en van ‘de Heer is mijn herder’.
Noem die God maar Vader, zegt Jezus. Niet zomaar Vader, want Hij is niet alleen jouw Vader. Hij is ónze Vader, niet exclusief alleen voor jou en niet exclusief alleen voor jouw kerk, voor jouw kerkelijke richting, voor jouw geloof. Want als Hij ònze Vader is, dan zeggen wij ‘wij’. Dan beseffen we dat wij, en allen om ons heen, zijn kinderen zijn, kinderen van een God die we regelmatig dankbaar zijn, van wie we regelmatig alle goeds verwachten. En wie we ook dikwijls teleurgesteld zijn geraakt.
Bidden is een vorm van echt zijn, zo zei ik. Echt zijn wie je bent in wat je voelt als ‘aardse’ partner van de God van Israël. En daarbij past het dat je je helemaal uitspreekt, in liefde als dat in je overheerst, in dankbaarheid als de dank in je sterk is, of in boosheid, in de richting van die God waarvan het leek dat Hij opnieuw niet thuis is. Maar hoe dan ook: zo spreek je je uit. Als kind, kind van die God van Israël, die de God van de gehele mensheid is, de God van Jezus en daarmee onze Vader.
En als je je helemaal hebt uitgesproken, kun je weer verder, in een groeiend vertrouwen dat die vreemde Vader van je zich heus wel weer laat zien, al is het maar voor even.
Amen.
II – Uw Naam moet geheiligd worden!
Psalm 8
81Voor de koorleider. Op de wijs van De Gatitische. Een psalm van David.
2HEER, onze Heer,
hoe machtig is uw naam op heel de aarde.
U die aan de hemel uw luister toont –
3met de stemmen van kinderen en zuigelingen
bouwt u een macht op tegen uw vijanden
om hun wraak en verzet te breken.
4Zie ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren door u daar bevestigd,
5wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt,
het mensenkind dat u naar hem omziet?
6U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
7hem toevertrouwd het werk van uw handen
en alles aan zijn voeten gelegd:
8schapen, geiten, al het vee,
en ook de dieren van het veld,
9de vogels aan de hemel, de vissen in de zee
en alles wat trekt over de wegen der zeeën.
10HEER, onze Heer,
hoe machtig is uw naam op heel de aarde.
Filippenzen 2:1-9
21Nu u door Christus zozeer bemoedigd wordt en liefdevol getroost, nu er onder u zo’n grote verbondenheid met de Geest is, zo veel ontferming en medelijden, 2maak mij dan volmaakt gelukkig door eensgezind te zijn, één in liefde, één in streven, één van geest. 3Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf. 4Heb niet alleen uw eigen belangen voor ogen, maar ook die van de ander. 5Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. 6Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, 7maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, 8heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. 9Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, 10opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[11],
Ik neem u vanmorgen even mee naar de kansel van de Grote of Martinikerk in Sneek. In een van de jaren dat ik daar dominee was, organiseerden we een rondleiding voor een groep gemeenteleden en onszelf, want we kwamen erachter dat we veel van onze eigen kerk helemaal niet wisten.
In zo’n kerk, waarvan de geschiedenis bijna 1000 jaar teruggaat, is veel te ontdekken. Terwijl de gids ons over de preekstoel vertelde, wees de koster ons op rare letters, zwarte letters op of in donker hout, daar pal onder het klankbord, en dus meestal in het schaduwdonker achter het grijze hoofd van de voorganger. Ze waren me hier nooit opgevallen. Later bleek ook geen van de collega’s ze ooit gezien te hebben. Is het heel oud of heeft misschien een eerwaarde collega op een keer met een zwarte stift……?
Ik ken de letters. Het is Hebreeuws en het is de Godsnaam JHWH. Dat zijn alleen maar medeklinkers, want het Hebreeuws schreef de klinkers niet op. De klinkers zijn later toegevoegd. En ervoor staat op die preekstoel in de Martinikerk in Sneek, nauwelijks zichtbaar, een Hebreeuwse woord: Elohim. God, betekent dat. Samen betekent dat: JHWH is God. Als u van de zomer bij de middagopenstellingen in Sneek de Martinikerk binnenloopt, vraag dan even of u de Godsnaam mag bekijken, op de preekstoel, helemaal in het donkere hoekje tussen klankbord en pilaar.
Over dìe Naam van God gaat het vandaag. En dat in de serie over het onze Vader: Uw Naam worde geheiligd. We bidden het elke zondag, maar wat betekent het werkelijk?
We kennen het begrip Naam ook vanuit de tien geboden, of beter gezegd: de tien woorden. Gij zult de NAAM van de HEER uw God (JHWH eLoHiM) niet ijdel gebruiken. Dat wordt vaak uitgelegd in de zin dat je niet mag vloeken, maar dat klopt niet. Was het maar zo gemakkelijk. Het gaat over iets anders. Dat wordt u dadelijk wel duidelijk. Het gaat dus over de NAAM van God. Die luidt JHWH. Met die NAAM maakte God zich bekend aan Mozes, bij die brandende braamstruik.
De betekenis van JHWH is duister. We hebben geen vertaling voor die NAAM voor God. In onze Bijbels staat er consequent HEER of HERE met hoofdletters, maar dat dekt de lading niet, maar er is ook geen ander Nederlands woord dat de lading dekt. Andere vertalingen geven de Godsnaam weer met de ENE, of de EEUWIGE, of met DU: het Duitse jij of gij. De katholieke vertaling komt met het woord Jahweh, maar dat vind ik ongepast, want zo zou je de Godsnaam uit moeten spreken en Israël heeft consequent die NAAM niet willen uitspreken, we mogen die NAAM immers niet ijdel gebruiken.
Uw NAAM worde geheiligd. Maar wat betekent die NAAM dan? En wat bedoelen we daar dan mee? Drie dingen:
1. De betekenis van de NAAM van God is een cirkelredenering. Je zou het kunnen vertalen met ‘ik ben die ik ben’, of ‘ik zal zijn die ik zijn zal’, of ‘ik geschied zoals ik geschied’. Daar word je op het eerste gezicht dus niet wijzer van.
Het is een NAAM met een geheim en daar zit een belangrijke kern in: God laat zich niet zomaar kennen. Hij is zoveel groter dan ons denken dat Hij tegelijkertijd ook zoveel kleiner kan zijn dan ons denken, klein genoeg om af te dalen in mensen. Zijn zijn past niet in mijn denksysteem, ik kan hem niet vatten, niet grijpen, niet bezitten. En dat is precies de kern van dat gebod in de tien woorden: Gij zult de NAAM van de HEER onze God niet ijdel gebruiken. Want dat is dat je God voor je eigen karretje spant. Dat je Hem naar je eigen hand zet. Dat je met een beroep op Gods NAAM soldaten met elkaar laat vechten, zoals in de eerste wereldoorlog: Gott mit uns (God met ons op de Duitse helmen) versus l’espère de Dieu (hoop op God op de Franse uniformen). Gods Naam ijdel gebruiken is dat je precies weet, van A tot Z, hoe het geloof in elkaar zit en dat je dat aan anderen voorschrijft. Het is dat je de verkiezingen kan winnen als je maar heel hard ‘God bless America!’ roept. Gods Naam ijdel gebruiken is dat je op de rand van de euro ‘God met ons’ laat zetten, zonder dat je in je uitgavenpatroon rekening houdt met Gods geboden. Het is dat je zegt Gods wil te doen en te kennen en dat alle anderen dus naar jou moeten luisteren. Dan gebruik je de NAAM van de HEER onze God ijdel.
Nee, vloeken is wat anders, dat is gewoon slordig taalgebruik in een onmachtige situatie waar je geen woorden meer voor hebt. Daar gaat die regel in de tien geboden niet over.
Bij de NAAM van God gaat het er dus om dat Hij niet in ons denksysteem past, dat we niet onze hand op Hem kunnen leggen. Dat is het eerste wat die merkwaardige NAAM, dat Ik ben die Ik ben of Ik zal zijn die Ik zijn zal of Ik geschied zoals Ik geschied wil zeggen.
2. Het tweede wat ik erover zeggen wil, is dat we hier te maken hebben met een vorm van het werkwoord zijn. Het is iets met zijn, met geschieden, met geschiedenis maken. Dat lijkt te raken als een filosofisch begrip van God als de Zijnde, of God als een Iets. Zulk denken is in, maar dat is niet bedoeld, daarover dadelijk meer.
Wat wel in de Godsnaam zit, is dat Hij ìs. Hij is erbij. En Hij maakt geschiedenis. Op zijn manier, hoe zul je wel zien. En in die zin is de bede: ‘Uw Naam worde geheiligd’ ook een uitspraak van vertrouwen.
Aan die NAAM, die geschiedenis maakt, geven we ons over. Wil je Hem leren kennen? Let dan op zijn daden. Want zijn Naam worde geheiligd. De dichter van Psalm 8 roept het uit als hij naar de sterren kijkt, die hemel, zo groot, en ik zo nietig en toch ben ik bijna goddelijk gemaakt, met heerlijkheid en luister gekroond. En Hij roept tot twee keer toe uit: O HEER, (de NAAM) onze God, die letters op de kansel van de Martinikerk in Sneek, JHWH eLoHiM, hoe heerlijk is uw NAAM over de ganse aarde.
Het eerste is dus dat we God niet kunnen kennen en niet over hem beschikken als over iets dat we in macht hebben. Als we maar goed genoeg bidden, met de juiste formuleringen, dan doet Hij wel wat we willen, zoiets. Nee dus.
Het tweede is dus dat zijn NAAM alles te maken heeft met zijn, met geschieden. Waar HIJ verschijnt, gebeurt wat. Daar wordt een volk uit Egypte geleid, daar wordt een Geest uitgestort, daar treedt een mens op van God geroepen, zoals Paulus dat zo prachtig formuleert in de lezing van daarnet. God is dus niet een ‘iets’ en de God van de Bijbel is dus ook niet zomaar een God die bij aanvang de hemelen en de aarde geschapen heeft en vervolgens met zijn armen over elkaar is gaan zitten toekijken. Welnee, Hij is een God die er ìs. Die geschiedenis maakt, met jou. Die bij je is, die door en door bij je betrokken is.
3. En dan nog dit, mijn derde punt.
Je naam is in de taal van de Bijbel niet een soort etiket, een herinneringswoord, zoals ik aan het woord Aart te kennen ben, maar ooit net zo goed Cornelis had kunnen worden genoemd vanaf mijn geboorte, zoals mijn tweede naam luidt. Nee, je NAAM valt samen met je identiteit, met wie je bent.
De eeuwige God is dus niet een IETS, ergens ver weg, maar een persoon, een ik. En het is dan ook in het Hebreeuws dat de Naam en het ik met elkaar samenvallen. Je naam is je diepste identiteit, daarmee ben je gekend, daarmee val je samen. Uw Naam worde geheiligd, is dan: Gij God, Gij die een persoon zijt, niet een iets, maar een iemand, Ik, U moet geheiligd worden.
Dat staat er eigenlijk: Uw Naam mòet geheiligd worden. Dat is een gebiedende wijs. Uw Naam moet geheiligd worden. De Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 vertaalt: laat uw Naam geheiligd worden. Dat is te passief. Zeker, er klinkt vertrouwen in door als we dit bidden, vertrouwen dat Gods Naam, Gods persoon, Gods daden zich zal manifesteren. Maar er zit ook de oproep in, de oproep om zijn Naam te heiligen.
Dat brengt me tot het laatste voor vandaag: wat is dat heiligen?
Bij heilig moet je denken als apart gezet. In de betekenis van het woord zit iets als omheind door een haag of een heg. Heilig wijst op anders-zijn en de NAAM van onze God heiligen wil zeggen dat je Hem niet laat verwateren. Hij is de ENE. Om die NAAM moet het gaan. Niet om het eigen gelijk en niet om het eigen geluk. Niet om het eigen belang en niet om de eigen portemonnee. Want die NAAM doet een appèl op je. In die NAAM komt de eeuwige God op je af, Hij spreekt je aan. Doe mee. Heilig mijn NAAM. Zie af van je eigen goden en van de goden die in onze tijd belangrijk worden geacht, zie af van je eigen machten en kom staan in mijn beweging, in die geschiedenis die de NAAM maakt.
Wat dat is? Hoe je dat doet? Ik verwijs naar de zeven werken van barmhartigheid waar de zomerserie vorig jaar over ging. Dat is het. Het is het meedoen in de beweging van Jezus Christus, die zijn gelijkheid aan God niet vast hield, maar er afstand van deed. Die de gestalte aannam van een slaaf en gelijk werd aan de minste mens en zich zelfs vernederde tot aan het kruis. Zo heiligde Jezus de NAAM van de HEER onze God.
Wij, als zijn volgelingen, worden opgeroepen om ons te buigen onder die NAAM die delen wil, vergeven wil, herscheppen wil, bevrijden wil. Wie zich schaart in die beweging, misschien haast onopgemerkt en soms zelfs geminacht door de zogenaamd belangrijke mensen van onze tijd, die maakt naam, die heeft méér dan een steen verlegd in de rivier, die heeft beantwoord aan de eigen bede: Uw NAAM worde geheiligd.
Zo mag het zijn.
III.a – Kome ùw rijk!
1e lezing: Psalm 127
1271Een pelgrimslied van Salomo.
Als de HEER het huis niet bouwt,
vergeefs zwoegen de bouwers;
als de HEER de stad niet bewaakt,
vergeefs doet de wachter zijn ronde.
2Vergeefs is het
dat je vroeg opstaat,
je laat te ruste legt,
je aftobt voor wat brood –
hij geeft het zijn lieveling in de slaap.
3Kinderen zijn een geschenk van de HEER,
de vrucht van de schoot is een beloning van God.
4Als pijlen in de hand van een schutter,
zo zijn kinderen, verwekt in je jeugd.
5Gelukkig de man
wiens koker is gevuld
met pijlen zoals zij.
Hij staat niet te schande
als hij zijn vijanden aanklaagt in de poort.
2e lezing: Mattheüs 13:31-32
31Hij hield hun een andere gelijkenis voor: ‘Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide. 32Het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot de grootste onder de planten. Het wordt een struik, en de vogels van de hemel komen nestelen in de takken.’
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[12],
Het kleine mosterdzaadje, dat wij alleen kennen als die pitjes in de mosterd, groeit in de omgeving waar Jezus leefde uit tot een struik van tweeënhalf tot drie meter hoog. Zo groot als deze preekstoel.
Mooi is dat. Het is net zoals in negen maanden een bevruchte eicel groeit tot een mensje dat een naam krijgt, en zoals in negen maanden hard werken, tegenslagen en inspanning er uiteindelijk een kerk gerestaureerd wordt opgeleverd. Allebei negen maanden. Straks hebben we de poppeslok bij Rian en Marten Klaas in de tuin ter gelegenheid van de geboorte en doop van Madz Jelle, gisteren hadden we hier in de kerk een poppeslok ter gelegenheid van die negen maanden restauratie.
Het lukt dus. Omdat er iets groeit. En er groeit iets moois uit. Een kindje, dat verder gaat groeien. Een kerkgebouw dat weer vele vele jaren mee kan.
Als we in de kerk bidden “uw Koninkrijk kome”, dan is dat ook een oproep om mee te doen, om mee te bouwen aan een mooiere wereld, om te beginnen met de mensen om je heen, om mee te werken om je kind op te laten groeien tot een mooi mens. Het is een oproep om midden in een wereld waar aanslagen gepleegd worden en haat gezaaid, een plek te bouwen waar de ander werkelijk wordt gezien en waar recht wordt gedaan. Zo bidden we ook straks in het onze Vader: “uw Koninkrijk kome!” tegen al die andere machten en krachten in.
Zeker. Alleen….. we bidden: Ùw koninkrijk! Niet dat van mij, niet dat van u en niet van de kerk van Langweer. Het Koninkrijk van God is niet de kerk. Als de HEER het huis niet bouwt, tevergeefs bouwen de bouwers, zo las ik. Het is van Gòd. En de regels van het Koninkrijk van God zijn niet de regels van de kerk en helaas is het andersom vaak ook niet: de kerk lapt maar al te vaak de regels van het Koninkrijk van God aan zijn laars.
Dat is omdat dat Koninkrijk van God andere regels heeft. Dat Koninkrijk van God is anders. Daar telt de minste. In dat Koninkrijk telt niet het eigenbelang, maar de liefde, de vrede, vergeving en ontferming. En dat ligt aan de God van hemel en aarde, die is in de verhalen van de Bijbel namelijk een God die zichzelf telkens weer weggeeft. Hij geeft zich weg aan de arme, de zieke, de hulpeloze, de vluchteling, de junk en aan kinderen.
Als je daarover nadenkt is het Koninkrijk van God dus extreem. Het leidt tot onwerkelijke regels, waar je zelf aan onderdoor zou gaan, regels die mij maar al te vaak te ver gaan omdat ik er dan tegenin breng dat je ook gerust voor jezelf mag kiezen. Maar eigen aan de God van het koninkrijk is dat Hij in de verhalen van de Bijbel telkens niet voor zichzelf kiest. Hij niet!
Levert dat ook wat op? Is dat Koninkrijk, van die God die telkens weer de minste is, ook echt in ons midden? Ja, zegt Jezus, het groeit, er zit net zo’n levenskracht en groeidrang in als in dit mosterdzaadje.
Knoop dus goed in uw oren: er staat geen kerk in Langweer omdat wij er zijn, de zogenaamde mensen van de kerk. Wij zijn gewoon mensen als alle mensen, tuimelend tussen goed en kwaad, te slap en te laks voor dat radicale weggeven van wat God doet.
Wel worden we in de kerk wel steeds aangespoord om méé te doen.
Er staat dus nìet een kerk in Langweer omdat wij deugen of zo. Er staat wèl een kerk in Langweer omdat er een ander Koninkrijk is dan dat van ons. Een ànder Rijk. Het is dat Rijk waar we naar verlangen op onze beste momenten als we bidden om vrede, om hoop, om toekomst voor ons en onze kinderen. Daarom dopen wij en daarom bidden wij:
“Heer, dat ùw rijk kome! In mij, in ons, in onze kinderen in Langweer, in ons land en in deze wereld.”
Zo mag het zijn.
III.b – Kome ùw rijk!
Inleiding op de lezingen[13].
Straks, na de lezingen over het koninkrijk der hemelen, wordt het Pater Noster gezongen van de Nederlandse componist Albert de Klerk[14]. Het is een ongelofelijk intieme bewerking van het ‘Onze Vader’, klein, verstillend, bijna zuchtend. En daar wil ik voorafgaand aan de lezingen wat over zeggen. De lezingen van deze zondag vertellen iets van het Koninkrijk van God. Eerst het verhaal van Jona, die graag zou zien dat heel Ninevé zou worden omgekeerd. Dat is precies wat Trump Noord-Korea toewenst en wat Kim Jong-Un het liefst met de Verenigde Staten zou doen. Het gaat er ‘gezellig’ aan toe en je houdt je hart vast[15].
Jona zit op de top van de heuvel te wachten tot God Ninevé zal omkeren. En ik stel voor dat we Trump en Kim Jong-Un naast Jona op de heuvel neerzetten. Niet te dicht bij elkaar trouwens, zodat ze elk denken dat ze de enige zijn. Daar zullen ze zien dat God anders is, als ook hun wonderboom verdort, zoals dadelijk met Jona in de lezing gebeurt.
In de tweede lezing wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken met een landheer die mensen inhuurt en iedereen hetzelfde loon geeft, ook diegene die maar een uurtje heeft gewerkt. Dat Koninkrijk der hemelen is anders dan hoe wij dat zouden doen.
Uw koninkrijk kome, of: uw rijk kome. Letterlijk staat er: kome ùw rijk. Zo klinkt het dadelijk in het Latijn ook, met het werkwoord voorop: adveniat Regnum tuum.
We bidden het in elke kerkdienst en kennen het uit het hoofd. Het is een oproep, midden in een wereld waar wereldleiders om het hardst dreigen met nucleair geweld. Je kunt het vanavond horen als een gebed om vrede.
Alleen, dat zou nog wat te gemakkelijk zijn. Want het gaat niet alleen over nare kerels als Jona, Trump en Kim Jong-Un. Dan zouden we hen afwijzen en zou het hele gebed verder langs ons heen gaan. Nee, het gaat ook over ons. Wij zijn ook in het geding als het over dat Koninkrijk gaat. Want dat Rijk van God staat haaks op ons denken, het gooit alles, waarvan wij denken hoe het moet, ondersteboven.
In de geschiedenis is de kerk vaak gelijkgesteld aan het Koninkrijk van God. Dat leidde tot waanzinnige godsdienstoorlogen. Dat Koninkrijk van God is niet van een volk of van een kerk, het is van Gòd. En de regels van het Koninkrijk van God zijn niet hetzelfde als de regels van de kerk en helaas is het andersom vaak ook niet: de kerk lapt maar al te vaak de regels van het Koninkrijk van God aan zijn laars. Dat is omdat dat Koninkrijk van God ànders is. Want daar telt de minste en niet die president die het hardste twitteren kan, niet de politicus die de meeste stemmen krijgt, niet die mens die zo geslaagd is in het leven, niet die jongen of dat meisje die het populairst is. In dat Koninkrijk telt niet het eigenbelang, maar telt alleen het omzien naar de minste, weggevende liefde, werkelijke vrede, vergeving en ontferming.
Ja, dat is soft. En dat ligt aan de God van hemel en aarde, die in de Bijbelverhalen keihard kan zijn als het moet, maar tegelijkertijd zichzelf in die verhalen telkens weer weggeeft. Hij geeft zich weg aan de arme, de zieke, de hulpeloze, de vluchteling, de junk en aan kinderen. Hij geeft gul een plek, niet alleen aan uitgeprocedeerde asielzoekers, maar zelfs aan een teruggekeerde Djihadist met gevoelens van spijt die de profeet Jona nog niet eens lijkt te hebben. En hij geeft een plek aan die mens die voor het oog van de massa de kantjes eraf loopt.
Ja, het Koninkrijk van God waarvan ons verteld wordt, is extreem. Het leidt tot onwerkelijke regels, onwerkbaar ook. Het zijn regels die mij maar al te vaak te ver gaan omdat ik er graag tegenin breng dat je ook gerust voor jezelf mag kiezen en waar ook christelijke politiek niet veel mee zegt te kunnen. Eigen aan de God van het koninkrijk is dat Hij in de verhalen van de Bijbel niet voor zichzelf kiest. Juist nìet! Hij geeft zichzelf weg, vaker dan mij lief is.
Kome uw rijk is dus geen bidden voor onszelf. Het gaat ook niet over het groeien van de kerk of zo. Wij zijn gewoon mensen als alle mensen, tuimelend tussen goed en kwaad, vaak veel te slap en veel te laks voor dat radicale weggeven dat God doet. Zo staat er geen kerk in Sneek omdat wij onszelf in stand moeten houden. Welnee, de kerk heeft niet de opdracht zichzelf in stand te houden. Wat een onvruchtbare gedachte zou dat zijn. Het gaat erom dat we, in het spoor van die zichzelf weggevende God er zijn ten dienste van anderen, omdat er een ander Koninkrijk is dan dat van ons.
Wil ik dat?
– zucht –
Het kost in elk geval moeite. En het doet zeer. En daarom: als we Trump en Kim Jong-Un naast Jona op de heuvel willen zetten, stel ik voor dat we er zelf ook naast gaan zitten. Opdat ook wij dan zullen ervaren dat God anders is, zelfs dan wij zouden willen.
Kome ùw rijk. Adveniat Regnum Tuum. En we bidden het mee. Straks klinkt het in de compositie van Albert de Klerk. Het klinkt bijna zuchtend, zo zei ik al. En dat is precies wat bidden is: zuchten. Bidden is zuchten. Bidden is niet het opsommen van je wensenlijstje, het is ook niet laten zien hoe vroom je bent, maar bidden is zuchten, voor ogen zien hoe het eraan toe gaat, het niet meer weten en dat zuchtend uitspreken in woorden die je worden aangereikt.
Zo bidden we vanavond:
kome Ùw Rijk,
adveniat Regnum Tuum
dat Uw rijk kome dat zo anders is dan mijn denken,
kome Uw rijk
in mij,
in ons,
in ons land
en in deze wereld.”
1e lezing: Jona 3:10-4:11.
10Toen God zag dat zij inderdaad anders begonnen te leven, kwam hij terug op wat hij gedreigd had hun aan te doen, en hij deed het niet.
41Dit wekte grote ergernis bij Jona en hij werd kwaad. 2Hij bad tot de HEER: ‘Ach HEER, heb ik het niet gezegd toen ik nog thuis was? Daarom wilde ik naar Tarsis vluchten. Ik wist het wel: u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid. 3Laat mij maar sterven, HEER: ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ 4Maar de HEER zei: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent?’
Nadat Jona Nineve had verlaten, was hij aan de oostkant van de stad gaan zitten. Hij had er een hut gemaakt om in de schaduw af te wachten wat er met de stad zou gebeuren. 6Nu liet God, de HEER, een wonderboom opschieten om Jona schaduw boven zijn hoofd te geven en zijn ergernis te verdrijven. Jona was opgetogen over de plant. 7Maar de volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, liet God de plant door een worm aanvreten, zodat hij verdorde. 8En toen de zon opkwam, liet God een verzengende wind uit het oosten waaien; de zon brandde zo op Jona’s hoofd dat hij door de hitte werd bevangen. Hij bad om te mogen sterven: ‘Ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ 9Maar God zei tegen Jona: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent over die plant?’ Jona antwoordde: ‘Ik ben verschrikkelijk kwaad, en terecht!’ 10Toen zei de HEER: ‘Als jij al verdriet hebt om die wonderboom, waar jij geen enkele moeite voor hebt hoeven doen en die jij niet hebt laten groeien, een plant die in één nacht opkwam en in één nacht verging, 11zou ik dan geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?’
2e lezing: Matteüs 20:1-16
201Het is met het koninkrijk van de hemel als met een landheer die er bij het ochtendgloren op uit trok om dagloners voor zijn wijngaard te zoeken. 2Nadat hij met de arbeiders een dagloon van een denarie overeengekomen was, stuurde hij hen naar zijn wijngaard. 3Drie uur later trok hij er opnieuw op uit, en toen hij anderen werkloos op het marktplein zag staan, 4zei hij ook tegen hen: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard, de betaling zal rechtvaardig zijn.” 5En ze gingen erheen. Rond het middaguur ging hij er nogmaals op uit, en drie uur later weer, en handelde als tevoren. 6Toen hij tegen het elfde uur van de dag nog eens op weg ging, trof hij een groepje dat er nog steeds stond. Hij vroeg hun: “Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?” 7“Niemand wilde ons in dienst nemen,” antwoordden ze. Hij zei hun: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.” 8Toen de avond gevallen was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: “Roep de arbeiders bij je en betaal hun het loon uit. Begin daarbij met de laatsten en eindig met de eersten.” 9En zij die er vanaf het elfde uur waren, kwamen naar voren en kregen ieder een denarie. 10En toen zij die als eersten waren gekomen naar voren stapten, dachten ze dat zij wel meer zouden krijgen. Maar ook zij kregen ieder die ene denarie. 11Toen ze die in handen hadden, gingen ze bij de landheer hun beklag doen: 12“Die laatsten hebben één uur gewerkt en u behandelt hen zoals u ons behandelt, terwijl wij het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden.” 13Hij gaf een van hen ten antwoord: “Beste man, ik behandel je toch niet onrechtvaardig? Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie? 14Neem dan aan wat je toekomt en ga. Ik wil aan die laatsten nu eenmaal hetzelfde betalen als aan jou. 15Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil? Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?” 16Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’
Gebed.
Eeuwige God,
hier zijn wij.
Mensen van hier en nu
met onze beperkte blik
met ons niet-weten over wat er moet gebeuren.
Hier zijn we met onze huiver
over wat we horen aan geweld en dreiging van geweld
met een mogelijke oorlog met kernwapens waar zo lang en blijkbaar vruchteloos,
tegen is geprotesteerd.
Hier zijn we, met onze manier van in het leven staan.
Wij bidden U:
Dat ùw Rijk zich meer en meer manifesteren mag.
Hier zijn wij.
Mensen van hier en nu.
Hier zijn wij, als mensen van eigenbelang,
van niet alleen America, maar ook wijzelf op de eerste plaats,
in een wereld die door toenemende welvaart steeds warmer wordt,
als mensen die niet willen inleveren
en alsmaar doorgaan met onze verspilling en verspulling,
omdat we ons eigen Koninkrijkje zoveel belangrijker vinden.
Wij bidden U:
Dat ùw Rijk zich meer en meer manifesteren mag in ons.
Waar Gij U leert kennen in uw radicale keuzes in het kiezen voor de allerminsten
en in het afleggen van uzelf
tot aan het kruis aan toe,
zuchten wij.
‘zucht’
En zuchtend prevelen we:
leer ons af om te denken dat òns belang voorop moet staan,
en dat alleen onze kerk er toe doet.
Leer de kerk om niet langer met zichzèlf bezig te zijn
maar zich te richten op het dienen van hen die niemand hebben.
Bekeer ons dan met ons bidden om uw Koninkrijk,
in het spoor van uw Zoon, onze Heer.
Amen.
IV – Geschiede ùw wil!
Dit is de vierde dienst over het Onze Vader. Zondag aan zondag leren we zo het Onze Vader intenser bidden en dat doen we straks ook weer: het onze Vader bidden, minder klakkeloos, hoop ik, dan tevoren en meer stil staand bij wat je met die woorden allemaal zegt.
Na de aanhef onze Vader, de Naam en het Koninkrijk, gaat het vandaag over het geschieden van Gods wil. Vaak wordt bij die bede gedacht dat het betekent dat je maar moet accepteren wat je overkomt, omdat je je bij Gods wil neer moet leggen. Maar als we er vandaag wat dieper naar kijken, blijkt dat totaal niet het geval te zijn.
1e Lezing: Genesis 1:1-5
11In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.
3En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.[16]
2e Lezing: Galaten 1:1-5
11Van Paulus, een apostel die niet is aangesteld of gezonden door mensen, maar door Jezus Christus en God, de Vader, die Christus uit de dood heeft opgewekt. 2Aan de gemeenten in Galatië, ook namens alle broeders en zusters die bij mij zijn. 3Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van onze Heer Jezus Christus, 4die zichzelf gegeven heeft voor onze zonden om ons te bevrijden uit deze door het kwaad beheerste wereld. Dat is de wil van onze God en Vader. 5Hem komt de eer toe tot in alle eeuwigheid. Amen.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[17],
Ik wil vanmorgen eerst maar eens beginnen met een testje. Eens even kijken hoe Bijbelvast u bent. Ik begin de zin en u maakt hem af. Daar komt ‘ie:
“Er zal geen haar van mijn hoofd afvallen, zonder…………”
Inderdaad: de wil van mijn hemelse vader. Ja, dat klinkt knap Bijbels!
Maar helaas.
Het zegt niets over uw Bijbelvastheid, want die zin staat niet in de Bijbel. De zin komt uit zondag 1 van de Heidelberger Catechismus, als antwoord op de allereerste vraag:
“Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?”
Het antwoord is:
“Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel verlost heeft, en alzo bewaart dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.”
Op school en op catechisatie moest men die antwoorden leren en zo is ook die ene zin in ons collectieve geheugen gegrift:
“Dat er geen haar van mijn hoofd vallen kan
zonder de wil van mijn hemelse vader”.
Dat is een pittige uitspraak. Het zou betekenen dat alles wat mij overkomt, zelfs elke haar die van mijn hoofd afvalt, te maken heeft met de wil van God.
In de tijd dat de Heidelbergse Catechismus geschreven werd, was dat een grote troost, zo van: ‘ik begrijp het wel niet, maar ik houd me er maar aan vast dat ook dit vreselijke onderdeel is van de wil van onze goede God.’ In onze tijd hebben velen daar grote moeite mee gekregen, ik ook eerlijk gezegd. En de gedachte is ook niet Bijbels, het is te veel. De gedachte dat alles wat ons overkomt Gods wil is, gaat verder dan de Bijbel zelf.
Als je gaat zoeken waar de Heidelberger Catechismus die zin vandaan heeft ‘dat er geen haar van ons hoofd vallen kan zonder de wil van onze hemelse vader’, ontdek je dat de Catechismus het woord ‘wil’ eraan toegevoegd heeft. In de Bijbelteksten die op deze zin lijken, staat dat woordje ‘wil’ er niet. Zo wordt in de formulering van de Catechismus de wil van God tot iets massiefs dat werkelijk alles bepaalt. Ziekte of gezondheid, het heeft allemaal te maken met de wil van God. En daarom: als je ging bidden, mocht je vragen wat je wilde, maar je moest er wel achteraan zeggen: ‘maar Uw wil geschiede’. Zo van: als het anders komt, dan is dat ook uw wil, dan zal ik me daar dan maar bij neerleggen.
Het heeft geleid tot een cultuur waarin je niet opstandig mocht zijn, waarin je niet boos op God mocht zijn en altijd alles maar moest aanvaarden. In de Bijbel is dat anders. Op ontzettend veel plaatsen gaan mensen met God de strijd aan, ballen mensen als Job, David, Jeremia en vele anderen de vuisten en wordt die opstandigheid nooit afgekeurd.
In de tijd dat de Heidelberger Catechismus werd geschreven, zag men dat echter anders. Het geschrift ontstond in het midden van de 16e eeuw, tegen het einde van de 80-jarige oorlog en staat sterk onder invloed van de filosofie van die dagen. Geïnspireerd door een oorzaak en gevolg denken uit de oude Griekse filosofie die weer helemaal in de mode raakte, kwam ook de gedachte op dat alles wat er gebeurde een uitvloeisel is van de wil van God.
Het probleem is echter dat je in die betekenis het woordje ‘wil’ nergens in de Bijbel vindt. Het woordje ‘wil’ gaat in de Bijbel nooit over een hemels plan dat er ligt en waarin beschreven is hoe alles wat er gebeurt op aarde toch een bedoeling heeft. Het woordje ‘wil’ in de Bijbel nooit een abstract begrip, nooit wat God eìgenlijk wil, maar altijd een onderdeel van een concrete handeling. Het is dus een misverstand om te denken dat alles wat er gebeurt de wil van God is. De Catechismus vliegt daar uit de bocht, hoeveel goeds er verder ook over die Catechismus te zeggen is.
Wat de wil van God wel is, horen we Paulus zeggen in de aanhef van de brief aan de Galaten: mensen bevrijden uit deze door het kwaad beheerste wereld. God wil het goede, dat heeft Hij met de mensen voor en bij ‘uw wil geschiede’ doe je daar een appèl op: op dat goede dat God wil. Dat goede is vaak ingevuld in de geschiedenis. Met ‘God wil het’ werden kruistochten gehouden vanuit het christelijke westen, waarbij Joden en Moslims werden vermoord. Met ‘God wil het’ zijn oorlogen gevoerd en aanslagen gepleegd.
Eigenlijk staat er: Geschiede ùw wil. Het werkwoord staat voorop, net als in die eerste beden: geheiligd moet worden ùw naam en kome ùw Koninkrijk. Geschiede is met één d, het is een gebiedende wijs: ‘ùw wil moet geschieden!’ of een hele sterke wens: ‘moge ùw wil geschieden!’ Er wordt om actie gevraagd, om actie van God: Heer, geschiede ùw wil! En die actie kwam er ook, telkens weer, vaak kernachtig uitgedrukt in het zinnetje ‘en er geschiedde’ zoals we in het Kerstverhaal en op andere plaatsen tegenkomen. ‘En het geschiedde’, dat wonderlijke zinnetje dat altijd iets in zich heeft: ‘en God geschiedde’, of: ‘en er geschiedde van Godswege’.
Geschiede ùw wil.
Dat is niet wat in de oorlogshaarden in Irak en Syrië gebeurt. Gods wil geschiedt niet waar volkeren in Afrika omkomen van de honger. Gods wil geschiedt niet als er weer zo’n aanslag wordt gepleegd en Gods wil geschiedt ook niet als iemand een ongeneeslijke ziekte krijgt of een ongeluk. Nee, geschiede ùw wil is wat anders. Het raakt aan het ‘en het geschiedde’ en dat gaat met de woorden van Genesis 1 over scheiding aanbrengen tussen licht en duister, of beter nog: over het uitroepen van licht in het duister.
Daarvan vertelt ons het scheppingsverhaal, dat lied van de schepping op die eerste dag, op het moment in het verhaal dat er nog geen lampen aan de hemel hangen en de zon, de maan en de sterren er nog niet eens zijn. Op die eerste dag riep God temidden van de duisternis het licht tevoorschijn. ‘Er zij licht’, zoiets staat er in het Hebreeuws. In de Griekse vertaling[18] van Genesis 1, de vertaling die in de tijd van Jezus volop gebruikt werd, staat er opvallend genoeg deze uitdrukking: Geschiede licht.
Geschiede licht. Precies datzelfde werkwoord in precies dezelfde vervoeging staat hier voorop: ‘Geschiede ùw wil!’ Onze bede ‘geschiede ùw wil’ lijkt daarbij aan te sluiten en niet alleen omdat hier hetzelfde werkwoord staat, maar ook omdat Lukas in zijn weergave van het Onze Vader de bede ‘uw wil geschiede’ helemaal niet heeft[19]. Het lijkt er op dat Matteüs die bede wat later heeft toegevoegd, ongetwijfeld ook om aan te sluiten bij die kernachtige zin aan het begin van de Bijbel: Geschiede licht!
Het kan als een uitroep klinken uit de diepte. Een roep omhoog. Het kan als een bede van vertrouwen klinken, waarbij het al biddend tot je doordringt dat Gòds wil zal geschieden gelijk in de hemel alzo op de aarde. Ja, het begint bij de God van hemel en aarde. Het begint bij dat Geschiede licht! bij het tevoorschijn roepen van licht in het duister van de wereld. Gelijk in de hemel alzo op de aarde.
Ik weet het, geschieden is in onze taal een wat ouderwets woord. Het betekent zoiets als zinvol gebeuren, geschiedenis maken. In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt het werkwoord geschieden telkens wegvertaald. Op zich is dat logisch, want men wil begrijpelijk Nederlands spreken. Laat uw wil gedaan worden maakt de Nieuwe Bijbelvertaling ervan. Dat is jammer is dat, want dan hangt het dus van ons af. Dan wordt het geschieden van de wil van God afhankelijk van het gedrag van mensen. Zo is het niet. Het gaat er wel om dat onze daden ook een voortzetting mogen zijn van die actieve wil van God die mensen bevrijdt, in het licht zet. Nee, niet dat God afhankelijk is van onze daden, maar wel andersom: ‘Moge Uw wil geschieden in mij, zo dat ik uw wil niet zal weerstaan.’
Zo mag het zijn.
Amen.
V – Geef ons heden ons dagelijks brood.
1e Lezing: Exodus 16:1-15.
161Vanuit Elim trok het hele volk van Israël weer verder. Op de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit Egypte bereikten ze de woestijn van Sin, die tussen Elim en de Sinai ligt. 2-3Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’
4De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uit gaan om net zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel ik hen op de proef: ik wil zien of ze zich aan mijn voorschriften houden. 5Op de zesde dag moeten ze tweemaal zo veel verzamelen en klaarmaken als op de andere dagen.’ 6Hierop zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: ‘Vanavond nog zult u inzien dat de HEER zelf u uit Egypte heeft geleid, 7en morgen, in de ochtend, zult u de majesteit van de HEER zien. Hij heeft gehoord hoe u zich beklaagt. Dat is tegen hem gericht, want wie zijn wij dat u zich bij ons zou beklagen?’ 8Mozes vervolgde: ‘Vanavond zal de HEER u vlees te eten geven, en morgenochtend zult u volop brood hebben, want de HEER heeft uw geklaag gehoord. Dat is immers tegen hem gericht en niet tegen ons – want wie zijn wij?’
9Mozes zei tegen Aäron: ‘Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: “Wend u tot de HEER, want hij heeft uw geklaag gehoord.”’ 10Zodra Aäron dit aan het volk had opgedragen en allen zich met het gezicht naar de woestijn hadden opgesteld, verscheen in een wolk de majesteit van de HEER. 11De HEER zei tegen Mozes: 12‘Ik heb gehoord hoe de Israëlieten zich beklagen. Zeg tegen hen: “Wanneer de avond valt zullen jullie vlees eten, en morgenochtend brood in overvloed. Dan zullen jullie inzien dat ik, de HEER, jullie God ben.”’
13Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kamp dauw. 14Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. 15‘Wat is dat?’ vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was. Mozes zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft.
2e lezing: Matteüs 4:1-4
41Daarna werd Jezus door de Geest meegevoerd naar de woestijn om door de duivel op de proef gesteld te worden. 2Nadat hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, had hij grote honger. 3Nu kwam de beproever naar hem toe en zei: ‘Als u de Zoon van God bent, beveel dan die stenen in broden te veranderen.’ 4Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er staat geschreven: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God.”’
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[20],
Bij het maken van de preek van vanmorgen moest ik telkens denken aan een man die ooit als bakker in een supermarkt werkte, maar nu lijdt aan dementie. Hij weet dat. Hij weet ook dat hij geen bakker meer is en ook niet meer in een supermarkt werkt. Hij heeft een kort en rond postuur en hij heeft het altijd over voeding. Altijd.
Als ik bij hem kom en hem uitnodig voor een gesprek, zegt hij:
“Ja, dat is fijn. Want ik heb voeding nodig.”
Vaak bevestigt hij zichzelf dan nog een keer:
“Ik krijg niet zoveel voeding, dat heb ik nodig.”
Als je erop doorvraagt wat hij dan speciaal nodig heeft, geeft hij altijd een antwoord waar alweer het woord voeding in zit:
“Ja, ik kom voeding te kort. Ik heb voeding nodig.”
En ik weet dat hij dan niet doelt op zijn stevige buikomvang.
Zeker, het gaat vandaag over brood, over voedsel, maar ook over voeding. Daar eindig ik straks mee.
Geef ons heden ons dagelijks brood. Òns, net als het ònze Vader. Collectief dus. Hij is ons aller Vader, en we bidden eerst: Geheiligd worde uw naam, Kome uw rijk en Geschiede uw wil gevolgd door zowel in de hemel als op de aarde.
En daar zijn we vandaag. Na God gaat het nu over ons. Na de Naam van God, het Rijk van God en de wil van God gaat het vandaag over ons dagelijks brood. Over voeding dus.
Eerst dit: de vertaling is niet duidelijk. Het staat er raar, dubbelop: geef ons heden ons dagelijks brood. Het Griekse woord dat hier met dagelijks vertaald is, vinden we alleen hier. We moeten dus een klein beetje raden wat het betekent. Ik bespaar u de details, die ik zelf ook niet allemaal even helder in beeld heb. Voorlopig houd ik het maar op Geef ons heden ons dagelijks brood.
Dat was het gebed van het volk in de woestijn: Wat is dat? Dat witte spul dat elke morgen op de grond ligt? Wat is dat? ‘Wat is dat’ is de vertaling van het woordje manna. Wat – dat? Brood is het antwoord. Dat kun je ervan bakken. En dat kun je eten. En dan overleef je de woestijn. Elke dag is er genoeg voor iedereen, voor één dag dan. Alleen op de zesde dag, dan ligt er voor twee dagen opdat je op sabbat niet hoeft te rapen en te bakken. Vandaag is er voor iedereen. En morgen moet je delen.
In de context van die woestijntocht is het duidelijk: dat brood word je geschonken. En dat maakt het meteen lastig voor ons. Want brood dat wij nodig hebben, halen wij bij de bakkerij Langweer of bij Dennis en Cecilia van supermarkt Langweer, beiden elke dag open, ook op zondag. Niks geen geef ons heden ons dagelijks brood maar:
“Hebben we al brood in huis? Nee, dan fiets ik even het dorp in. Dan haal ik het. Wit, lichtbruin, Tarwe, volkoren, grofvolkeren, met extra zaden en zonnebloempitten? Of spelt?”
Niks geen geef ons heden ons dagelijks brood dus. Want we hebben het in alle soorten en maten.
De bede wordt nog lastiger als we erbij stil staan dat er ons staat. Niet: geef mij mijn dagelijks brood. Geef mij het brood waar ik trek in heb. Of erger nog: waar ik recht op heb. Nee, het is een gebed met medemensen samen. We bidden het hier vandaag, maar ook in Afrika wordt het gebeden waar geen brood is, op de tempelberg, in de Palestijnse gebieden en ook in de in elkaar geschoten steden in Syrië. Geef ons heden ons dagelijks brood is dus ook: Geef hen heden hun dagelijks brood. Of sterker nog: Help mij hen dagelijks hun dagelijks brood te geven. Want als alleen ik het krijg, mag het gebed geef ons heden ons dagelijks brood niet gebeden worden.
Brood staat hier in eerste instantie voor de dagelijkse benodigdheden om niet dood te gaan van de honger. En dat gaan wij niet, zelfs als we een week geen eten zouden krijgen. Medemensen daarginds, in Afrika of ergens in de goot, of waar dan ook, vallen ook onder dat ons met wie we bidden. De regel Geef ons heden ons dagelijks brood roept dus op tot delen.
Het volk in de woestijn moest ook delen, net als de discipelkring rondom Jezus. Zelfs als ze maar vijf broden en twee vissen hebben, moeten ze die delen met de menigte mensen die niets hebben. Zo ver gaat de grondwet van dat Koninkrijk van God. Extreem ver. Maar er is wel wat mee. Want wat bleek: ze kùnnen delen opeens. Daar in de woestijn krijgt iedereen gelijk. De grote graaier en de bescheiden raper bleken beiden telkens evenveel te hebben: precies genoeg voor één dag.
Het bidden van het Geef ons heden ons dagelijks brood gaat dus ook over delen. En daarmee zijn wij vanmorgen hier. We denken na over de regel geef ons heden ons dagelijks brood. We willen ook gevoed worden net als die man waarvan ik vertelde. We verlangen naar voeding. Nee, niet als vulling voor onze maag, want onze magen zijn gevuld genoeg. We moeten eerder opletten dat we er niet te veel in stoppen. Ik tenminste wel. Ik bespaar u de details. Maar we verlangen wel om gevoed te worden. Misschien juist wel daardoor, door die immense verschillen op de wereld en alle vragen die dat op roept, verlangen we ernaar om gevoed te worden.
Dat verlangen om gevoed te worden, raakt aan het verlangen naar het Koninkrijk van God. Naar een werkelijkheid die ànders is dan die kromme werkelijkheid van ons. En daarom wil ik wijzen op een vertaling die volgens bijbelgeleerden ook mogelijk is. Het kan zijn dat er bedoeld is: Geef ons heden ons brood van morgen. Laat die zin even tot u doordringen. Morgen is de dageraad, de nieuwe dag. Sterker nog, morgen staat voor de nieuwe morgen, voor het Koninkrijk van God. Geef ons heden de voeding van dat Koninkrijk van God. Het gaat dus over voeding, dat heeft die dementerende meneer heel goed begrepen. Geef ons voeding. Want straks staan we weer buiten, in een werkelijkheid waarin het leven zo verwarrend is, midden in onze welvaart en obesitascultuur waarin je als je brood wilt gaan kopen eerst de vraag krijgt wat voor brood je hebben wilt, met wat voor zaden en pitten er allemaal in.
Daarom neem ik nog even mee naar de Bakkerij van Langweer. Ik stel me zo voor: u komt bij Bakkerij Langweer binnen en u zegt na de preek van vanmorgen: “Geef ons heden ons dagelijks brood.”
De eigenares van de bakkerij kijkt u even aan. Dan knikt ze begripvol. Ze weet wat u bedoelt. Ze loopt even naar achteren en komt met een bijbeltje aanzetten. Nadat ze “Gesneden zeker, hè?”, zegt, loopt ze naar de snijmachine en haalt het Bijbeltje daar doorheen – twee sneden Genesis, twee Exodus en zo door. Ze doet de sneden in een zakje en knoopt het zakje dicht en zegt: “Thuis opendoen. Het is nog vers, ze moeten nog even ademen.”
En u loopt met uw dagelijks brood naar huis. En gaat ervan delen. Want het is niet alleen voor onszelf. Het is voor ons allen.
Absurd natuurlijk maar geen onzin. Want in de Bijbel wordt met brood tussen de regels door ook de Tora bedoeld, de geschriften die ons zijn overgeleverd. En in het Johannes-evangelie betrekt Jezus het brood op zichzelf als hij zegt: Ik ben het brood des levens, wie tot mij komt, zal nimmermeer hongeren. En vervolgens is Hij in het evangelie telkens weer degene die het brood uitdeelt, bij de verhalen waar brood en vis wordt gedeeld met duizenden, bij het laatste avondmaal en na zijn opstanding bij de Emmaüsgangers.
Geef ons heden ons dagelijks brood is dus een gebed om gevoed te worden, samen met anderen, samen met die man in het verpleeghuis waarvan ik vertelde. De man heeft mij geleerd wat voeding is. Na een gesprek met hem, of na een gespreksgroep waar hij bij is, zegt hij: “Dank u wel, voor de voeding”. Hij ervaart de mooie dingen die hij mee maakt en de aandacht die hij krijgt als voeding en dankt daarvoor. Dat werpt voor mij nog een nieuw licht op het gebed van vanmorgen. Zeker, het is het gebed om gevoed te worden maar tegelijkertijd leert het ons de verwondering dat het als dagelijkse voeding zien en daar de dankzegging over uitspreken als we gezien worden, gehoord, aangeraakt, als we opeens weer weten waarvoor we leven, namelijk om mee te doen met dat gebed: “Geef hen heden hun dagelijks brood”.
Zo mag het zijn. Amen.
VI – En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
1e lezing: Deuteronomium 15:1-11
151Elk zevende jaar moet u algemene kwijtschelding verlenen. 2Dat houdt het volgende in: elke schuldeiser moet iedereen die iets van hem heeft geleend zijn schuld kwijtschelden; hij mag zijn volksgenoot, zijn broeder, niet tot afbetaling dwingen, want de kwijtschelding is afgekondigd in de naam van de HEER. 3Van een buitenlander mag u wel betaling vorderen, maar wat u van een volksgenoot te goed hebt moet u kwijtschelden. 4Overigens zal niemand van u in armoede leven, zozeer zal de HEER u zegenen in het land dat hij u in bezit zal geven, 5tenminste, als u hem gehoorzaamt en de geboden die ik u vandaag voorhoud zorgvuldig naleeft; 6dan zal de HEER, uw God, u zeker zegenen, zoals hij beloofd heeft. U zult aan veel volken leningen verstrekken, maar zelf hoeft u niet te lenen. U zult over veel volken macht uitoefenen, maar zij niet over u.
7Zou er in een van de steden in het land dat de HEER, uw God, u zal geven toch iemand uit uw eigen volk gebrek lijden, dan mag dat u niet koud laten. U mag uw hand niet op de zak houden, 8maar u moet diep in de buidel tasten en hem lenen zo veel als hij nodig heeft. 9Wees niet zo berekenend om bij uzelf te denken: Het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, komt eraan – waardoor u zich afsluit voor de ellende van uw volksgenoot en hem met lege handen laat gaan. Als hij dan de HEER zijn nood klaagt om wat u hem hebt aangedaan, zal het u als zonde worden aangerekend. 10Geef hem dus ruimhartig en zonder spijt, en de HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u doet en onderneemt. 11Armen zullen er altijd zijn bij u. Daarom druk ik u op het hart om vrijgevig te zijn tegenover iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe is.
2e lezing: Matteüs 18:21-35
21Daarop kwam Petrus bij hem staan en vroeg: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’ 22Jezus antwoordde: ‘Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven. 23Daarom is het met het koninkrijk van de hemel als met een koning die rekenschap wilde vragen van zijn dienaren. 24Toen hij daarmee begonnen was, bracht men iemand bij hem die hem tienduizend talent schuldig was. 25Omdat hij niets kon terugbetalen, gaf zijn heer bevel dat de man samen met zijn vrouw en kinderen en alles wat hij bezat verkocht moest worden, zodat de schuld kon worden ingelost. 26Toen wierp de dienaar zich aan de voeten van zijn heer en smeekte hem: “Heb geduld met mij, ik zal u alles terugbetalen.” 27Zijn heer kreeg medelijden, hij liet hem vrij en schold hem de geleende som kwijt. 28Toen deze dienaar naar buiten ging, trof hij daar een van de andere dienaren, die hem honderd denarie schuldig was. Hij nam hem in een wurggreep en beet hem toe: “Betaal me alles wat je me schuldig bent!” 29Toen wierp deze zich voor hem neer en smeekte hem: “Heb geduld met mij, ik zal je betalen.” 30Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben afbetaald. 31Toen de andere dienaren begrepen wat er gebeurd was, waren ze zeer ontdaan, en gingen ze naar hun heer om hem alles te vertellen. 32Daarop liet zijn heer hem bij zich roepen en hij zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar. Heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je me erom smeekte. 33Dan had jij toch zeker ook medelijden moeten hebben met die andere dienaar, zoals ik medelijden heb gehad met jou?” 34En zijn heer was zo kwaad dat hij hem in handen van de gerechtsbeulen gaf tot hij de hele schuld zou hebben terugbetaald. 35Zo zal mijn hemelse Vader ook ieder van jullie behandelen die zijn broeder of zuster niet van harte vergeeft.’
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[21],
Als u zegt dat u een schuld uit heeft staan, waar doelt u dan op? Dat is niet moeilijk. Eén op de vijf Friezen heeft moeite met het betalen van alle rekeningen, zo las ik in deze weken in de krant. Ja, als het gaat over een schuld die je uit hebt staan, gaat het negen van de tien keer over geld. Gewoon, aards geld, dat ruilmiddel dat je nodig hebt om aan eten te komen, aan dat dagelijks brood, waar het de vorige keer over ging. En de tiende keer denkt u misschien aan iets dat u nog voor de ander zou doen.
Maar als we bidden en vergeef ons onze schulden, waar denkt u dàn aan? Niemand van u denkt dan aan de schuld die u bij de bank hebt, de schuld die u bij een ander hebt uitstaan of aan de restschuld van de hypotheek op uw huis. Nee, bij vergeef ons onze schulden is het ons meestal erg duidelijk waar dat over gaat: over de dingen die je fout hebt gedaan.
Gek is dat. Als het over schulden gaat, denken we sowieso bijna automatisch aan geldelijke schulden, aan maandelijkse afbetalingen of zelfs een dreigend faillisement en noem maar op. Maar zodra we bidden vergeef ons onze schulden denken we opeens niet meer over materiële schulden, over gelden die anderen nog van u te goed hebben, maar over morèle schulden, ook wel zonden genoemd.
Dat is raar. Houden we zo van ons af dat een ongelijke verdeling van rijk en arm ook een grote zonde is? Dat zegt Gustavo Gutierez, een priester in Nicaragua en na hem vele anderen uit de beweging van de voornamelijk Zuidamerikaanse bevrijdingstheologie. Hij zegt:
“Bij jullie in de kerken in het Westen gaat het altijd om het individuele heil, dat jullie zelf in de hemel komen. Daarmee kunnen jullie op je eigen portemonnee blijven zitten, want dat kost je niets. Maar wij weten hoe het is om hier in de hel te leven en hoe hard het nodig is dat we bevrijd worden van onze onderdrukking.” Zo wordt in onze beleving ‘En vergeef ons onze schulden’ tot ‘En vergeef ons onze zonden’.
Zo staat het trouwens ook in het veel kortere onze Vader bij Lukas. Die versie van het onze Vader is ouder, dichter bij het gebed dat Jezus daadwerkelijk zou hebben uitgesproken. Matteüs wijkt daar bewust van af. Hij laat Jezus zeggen: “En vergeef ons onze schulden”. Dat is meer, want daarmee gaat het ook over materiële schulden, dat je daadwerkelijk in het krijt staat, financieel te kort bent geschoten, een ander geld of een dienst hebt onthouden.
Lukas hoefden dat niet zo nadrukkelijk te zeggen. Lukas’ lezers wisten wel dat het ook over materiële schulden gaat als hij het over zonden heeft, want in het evangelie naar Lukas is zonde namelijk altijd allereerst maatschappelijk onrecht. Lukas schrijft zijn evangelie immers voor welgestelden en armoede tegenover rijkdom is bij hem een belangrijk thema. Ongelijkheid in stand houden is bij hem automatisch al zonde. Bij Matteüs zit dat wat anders. Zijn lezers zijn primair van Joodse afkomst, en hij gebruikt dus heel bewust het woord schulden: Vergeef ons onze schulden. Hij moest dat blijkbaar daadwerkelijk zo formuleren om zijn lezers erop te wijzen dat het ook over materiële dingen gaat, over geld dat je alleen voor jezelf wilt houden en niet alleen over zonden.
Wat zijn die schulden? Allereerst duidt het woord wat daar gebruikt wordt inderdaad op geld. Of op materiële schulden. Op een oneerlijke verdeling tussen rijk en arm. Denk dus niet meteen aan zonden die je begaan hebt, en waarvoor je vergeving vraagt als je bidt Vergeef ons onze schulden. In eerste instantie is het veel concreter bedoeld. Het gaat over schulden die jij open hebt staan en waardoor je niet verder kunt als ze je niet worden kwijtgescholden. En het gaat over schulden die een ander bij jou open hebben staan en die jij hen moet kwijtschelden.
Het is in eerste instantie dus net zo concreet als de vorige keer, eind juli, toen het ging over Geef ons heden ons dagelijks brood. Toen ging het ook al over iets heel concreets. Brood. En nu het in deze bede over onze schulden gaat, moeten we het dus niet meteen vergeestelijken tot zonden die je begaan hebt. Dat zit er wel in, daarover dadelijk meer, maar in eerste instantie niet.
Ik las Deuteronomium 15, dat prachtige gebod van het sabbatsjaar, dat zevende jaar dat alle grond braak moest liggen en iedereen alle schulden kreeg kwijtgescholden. Dàt is de hoogte van het Rijk van God. Als 2018 dus het zevende jaar is en ik vandaag een stuk grond koop, dan moet ik dat 1 januari 2018 dus weer teruggeven aan de rechtmatige eigenaar. Nou ja, de echtmatige eigenaar is nog niet helemaal goed verwoord, want in feite is God zelf de eigenaar. Dat is de achterliggende gedachte. Je hebt je grond en je bezit alleen maar in bruikleen. Het is niet in feitelijke zin van jou.
Het sabbatsjaar is een paar keer gehouden, voor zover we weten. Het kwijtschelden van grondbezit is niet of nauwelijks gedaan. Het was reden voor de latere schrijver die onder andere in het boek Leviticus aan het woord is, om dat kwijtschelden van schulden van eens per 7 jaar te verschuiven naar eens per 50 jaar, lees het maar na in Leviticus 25 dat daar helemaal over gaat. Maar zover we weten is ook dat jubeljaar nooit gehouden.
Jezus pakt die notie van dat jubeljaar op. Hij zegt dat dìt het aangename jaar des Heren is, Gods jubeljaar is hier en nu. Niet straks, na je dood, of vanaf de laatste oordeelsdag, maar midden onder ons, in ons midden, hier is het aangename jaar des Heren aangebroken. Dat maakt het aards, door en door aards. Vergeven en vergeven worden van schulden. Gelijke verdeling, telkens weer opnieuw verdelen zodat ieder genoeg heeft, daar gaat het om.
Ondertussen is het absurd in onze oren. Wij geloven in de markt, de wetten van de economie. Vraag en aanbod en de prikkel van geld. En je krijgt extra stemmen als je keihard roept dat er geen cent naar Griekenland gaat. Leven van vergeven van schulden en schuldenaren vergeven lijkt daar haaks op. Het evangelie rekent anders: delen maakt dat je rijker bent, als je deelt, ontvang je meer. Eén gedeeld door één wordt twee. En het gaat niet om winnen, maar om dienen in het leven.
Hoe kan het toch dat deze kernwaarden in de hele Bijbel zo haaks staan op ons bestaan? Hoe kan het toch dat we dat denken hebben weggebannen, of het maar nauwelijks toelaten in ons denken en in ons economische systeem? Het heeft te maken met het individuele denken. Bij ons staat de individuele vrijheid voorop en dus de individuele ontplooiing en het individuele carrière maken en geld verdienen. Bij ons staan zinnen voorop als: “Ik heb er toch zeker hard voor gewerkt?” Ik!
Dat is typerend voor ons individualistische denken. In de tijd van de Bijbel overheerste een ander denken. Niet het individuele denken, maar het collectieve denken. Niet de enkeling, maar de groep. Het ging niet om de vrijheid van de enkeling, maar om het heil van de hele gemeenschap. Daarom moest eens per zeven jaar alle bezit opnieuw verdeeld worden.
Het lijkt me geweldig als we daartoe over zouden gaan in onze tijd. Het zou een geweldige ommekeer zijn als er niet eerst gerekend werd met wat er verdiend kan worden, maar met wat de allerminsten tenminste nodig hebben.
In de evangelielezing van vanmorgen is ook sprake van materiële schuld. In het voorbeeld dat Jezus geeft, gaat het om grote bedragen die worden kwijtgescholden. Maar het wordt hier ook verbonden met zonden en zondigen. Dat heeft dan ook alles met elkaar te maken. Want er is niet alleen de individuele zonde van een man die zich vergrijpt aan een secretaresse, maar er is ook de collectieve zonde die armoede veroorzaakt.
Petrus vraagt: “Hoe vaak zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?” En dan vertelt Jezus dat verhaal van die man die zijn grote schuld kwijtgescholden kreeg, maar ook van die man die een ander de schuld niet kwijtschold. Die laatste werd in de handen van de folteraars gegeven.
Dat brengt ons bij het tweede zinnetje: en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. Dat klinkt hard en dat is het ook. Door God van je schulden vergeven te worden, heeft alles te maken met je medemensen vergeven. En ook andersom: je medemens vergeven heeft ook alles te maken met door God vergeven worden. Het een kan niet zonder het ander. Daarop wijzen ook de verzen die Jezus in het Matteüs-evangelie pal na het Onze Vader uitspreekt: “Want indien je de mensen hun overtredingen vergeeft, zal je hemelse Vader ook jou vergeven. Maar als je de mensen niet vergeeft, zal je Vader jouw overtredingen niet vergeven.[22]”
Dat maakt het ontzettend spannend. Vergeving is nooit vrijblijvend, er zit altijd de inclusieve opdracht aan vast om ook elkaar te vergeven. En dat is een totaal andere werkelijkheid dan die waarin wij leven. Je kunt van het evangelie namelijk niet aan de kant blijven staan. Je moet kiezen, je moet die ander bijstaan, bijspringen, schulden kwijtschelden en vergeven. Als je dat niet doet, klopt er iets niet aan die vergeving die jou geschonken is. Zo scherp ligt het dus.
Ik zoem nog even wat verder in, want het ligt nog iets genuanceerder. Vergeven worden zonder zelf te vergeven, kan niet eens. Want het is diezelfde beweging die jou de ander doet vergeven. Het is diezelfde inbreuk van God in jouw bestaan die jou zowel de ander doet vergeven, als die jou ook vergeeft.
Die vergeving, of noem het genade, is niet los verkrijgbaar. Dan zou het goedkope genade zijn, als je wel zelf vergeven zou worden maar je tegelijkertijd je medemens niet zou vergeven. Nee, het is beiden, het één niet als voorwaarde op het andere, maar beiden tegelijkertijd. Het is God de HEER die in je afdaalt, die het jou geeft om je medemens te vergeven en jou ook zelf vergeving schenkt. Bidden is dus: je voegen in de wetten van het Koninkrijk. Zo bidden wij dus en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. In eerste instantie gaat het over materiële schulden, over geld, over ons aandeel aan een ongelijke verdeling tussen rijk en arm. In tweede instantie gaat het over alles wat men zonde noemt, zondigen, doel missen. Want je bent bestemd tot wat anders, je bent bestemd om te leven in dat verbond dat God jou schenkt, bestemd om te leven in die grondregels van sabbats- en jubeljaar, van vergeving die ook jou geschonken wordt.
Het gaat dus over het leven, over jouw manier van in het leven staan. En daarmee komt er vandaag een oproep op je af, een oproep die je eigenlijk zelf elke zondag – en wie weet thuis ook – bidt En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
Dit is de oproep die je vanuit die woorden mee krijgt: word milder, sta minder op je strepen, sta minder op je rechten, reken minder alleen naar jezelf, maar kijk meer naar de ander, kijk om je heen naar die 1 op de 5 Friezen, misschien wel dorpelingen, die moeite hebben om financieel rond te komen. Kijk meer, kijk om je heen naar die ander die steken heeft laten vallen, steken die jij zelf ook geregeld laat vallen in vooral je denken aan jezelf en geef die ander een tweede kans en een derde en een zevende en een zevenmaal zevende. Want jij bent niet alleen op de wereld, je bent niet een individu die alleen zelf aan de eigen trekken moet komen, die zich alleen maar zelf moet ontplooien, het goed moet hebben in de hoop op meer, maar je maakt deel uit van een dorp, een land, de wereld, deel uit van Gods verbond dat zich uitstrekt naar alle mensen. Daarom: Vergeef elkaar de schulden zoals ons onze schulden ook zelf vergeven worden.
Amen.
VII – En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
Lezing: Hebreeën 4:14-16
14Nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden. 15Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde. 16Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus[23],
Twee weken geleden bij de deur na mijn preek over En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren zei een van u tegen me: “Moeten de aanslagplegers van Barcelona ook vergeven worden?[24]”
Mijn reactie was geloof ik zoiets als: “Ik hoop dat ik zover kom”.
Waarschijnlijk is dat niet. Laat ik duidelijk zijn: vergeving vereist natuurlijk ook de oprechte roep van vergeving van degene die er een bende van heeft gemaakt. En daarnaast: God is niet alleen maar lief en aardig. Er wordt ook uitgeroeid in de Bijbel en met oordelen gesmeten, veel vaker dan me vaak lief is. Maar tegelijkertijd is er ook dat andere, dat God zich in de Bijbelverhalen niet voorgoed terugtrekt, nooit, maar telkens weer opnieuw nieuw begint, met mensen, met ons.
De vorige bede En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren gaat ervan uit dat we in het krijt staan, dat ons banksaldo diep rood kleurt en dat er in dat gebed om twee dingen tegelijkertijd wordt gebeden: om vergeving van onze eigen schulden en dat God het ons geeft dat we evenzo hen kunnen vergeven die ons wat schuldig zijn. Om het nog duidelijker te zeggen: Hij vergeeft de schuld en geeft tegelijkertijd de gave om anderen te vergeven.
Bij de bede om vergeving gaat het erom dat je mag bestaan, ondanks het feit dat je in het krijt staat. Vandaag gaat het een stap verder. Het gaat over En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze – het kwaad. Daarmee gaat het over je manier van leven. Om weer op de hoogte te komen van het evangelie, van het navolgen van Jezus, het leven overeenkomstig de regels van het Koninkrijk van God, waarover we in het begin van het onze Vader bidden: kome ùw rijk! Ja, Gods rijk. Dat is heel anders dan het onze.
Zojuist las ik een passage uit de brief aan de Hebreeën. Een verder onbekende schrijver schrijft daar over Jezus. Dat Jezus kan meevoelen met onze zwakheden, maar daar niet aan toe geeft. We lezen op tal van plaatsen dat Jezus geen kwaad met kwaad vergold, maar de weg van de vergevende liefde liet zien. Dat hij niet zijn eigen wil doorzette om bewaard te worden voor de dood, maar die weg van de liefde bleef gaan, ook al kostte die hem het leven.
Zoon van God wordt hij genoemd, helemaal horend bij God, betekent dat, sprekend de Vader. Hij kon meevoelen met onze zwakheden, zo staat er en een van onze zwakheden, misschien wel de ernstigste, is het denken dat je sterk moet zijn. Dat klinkt net zo wrang als ik het bedoel: één van onze zwakheden is het denken dat we sterk moeten zijn. Wij denken bij sterk aan ‘niet over je heen laten lopen’ en ‘voor jezelf op komen’ en we hopen dat onze kinderen of kleinkinderen zo worden. Maar in het evangelie ligt sterk en zwak precies omgekeerd. Sterk is daar voor de ànder opkomen, de ànder centraal zetten en niet jezelf en denken en redeneren vanuit Gods liefde voor mensen. Wie dat nìet kan, is zwak.
Dat is enorm radicaal. Het staat haaks op mijn manier van denken, zoals eigenlijk ook telkens bij al die andere gebeden. Als je de ànder centraal zet, dan kom je zelf niet ver in het leven. Als je altijd voor de ander opkomt, doe je je eigen ontwikkeling te kort. Het gaat er bij ons om dat je jezelf zoveel mogelijk ontplooien moet.
Het ‘ik’ is centraal komen te staan, zo zei ik eerder. Je wordt financieel geprikkeld om jezelf verder te ontwikkelen en zoveel mogelijk betaalde arbeid te verrichten en iemand die een gigantisch huis, een tweede woning, een prachtige boot en de allernieuwste Tesla kan kopen, die heeft het helemaal gemaakt. Die is geslaagd en de reclame speelt alsmaar op dat gevoel in. Zo is de tijd waarin we leven.
In de Bijbel staat echter niet het ‘ik’ centraal staat maar het heil van het volk. De gemeenschap gaat er voor de enkeling. De enkeling is er alleen maar om de gemeenschap te dienen. Kom daar in onze tijd maar eens om. Dat is de weerstand die het evangelie oproept. Het is dezelfde weerstand als de weerstand die het kruis oproept, de waanzin van Jezus die deelt en zelfs zichzelf weggeeft die de weg van de minste gaat en die zo de liefde van God laat zien en ons nota bene oproept om hem daarin na te volgen.
Ik kan niet goed voor u spreken, maar wel voor mezelf. Ik merk dat ik me vaak in slaap laat sussen, net als die discipelen in Getsémané aan wie Jezus gevraagd had om te waken. Hij zegt daar tegen me: “Waak en bid dat je niet in verzoeking komt.”
Ik kom er niet los van en ik kom er niet uit. Ik voel de zuigkracht om mee te doen in die race naar zelfverwerkelijking, naar meer, meer, meer. Waar is de ànder? Ja, ik heb wel werk waarin ik voor de ander wat betekenen kan, maar werk ik werkelijk ten dienste van die ander, of werk ik om het financieel goed te hebben en liefst nog een beetje beter? Die verlokking is groot.
Het ‘ik’ wint het van het ‘wij’. En in die verzoeking staan wij in de verzoeking om alleen onszelf voorrang te geven. En àls we al van ‘wij’ spreken, dan zetten we daar een ‘zij’ tegenover. Wij en zij. Daar zit een veroordeling in. Ìk deug en de ander niet. Wìj deugen, maar zij, hullie, niet. De geschiedenis laat zien waartoe dat leidde: tot een uitroeien van de Joden, een oorlog tussen bevolkingsgroepen en verschillende geloven in Noord-Ierland, in voormalig Joegoslavië, in Syrië, Irak en noem maar op. Er wordt ook in termen van wij-zij gesproken over de regering, de tweede kamer, de provincie, de rechters, noem maar op. ‘Ze’ doen maar. Europa, ‘ze’ doet maar. Of de kerk, ‘ze’ doet maar. Of de directie van de organisatie waar je werkt, ‘ze’ doet maar. Of de leerkrachten op de school van je kinderen en kleinkinderen, ‘ze’ doen maar. In zulke woorden klinkt veroordeling van anderen door. Het is het kwaad van het exclusief denken, waarbij de ànder tot kwaad wordt gemaakt en tot ‘zij’ wordt gemaakt. In onze ingewikkelde samenleving zijn we besmet geraakt met het virus van de argwaan, wantrouwen, het denken dat de ander niet deugt en dat al helemaal de ander niet deugt met wie we het niet eens zijn. Als we bidden leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze, het kwaad dan gaat het ook daarover.
Het is een verzoeking. Die verzoeking komt op je af in de omstandigheden waarin je leeft, als een orkaan die over je heen komt. Het is niet zo dat Gòd je die verzoeking stuurt of zo. Bij dat woord verzoeking moet u niet denken aan een op de proef stellen, of aan beproevingen of zo of je geloof wel sterk genoeg is of zo. Nee, het gaat erom dat je overspoeld wordt, door geweld of door een nauwelijks om te krijgen manier van denken als dat ‘wij’ ‘zij’ denken. Bij verzoeking gaat het er om dat je er bijna aan bezwijkt, dat je het niet meer weet. Denk maar aan die hof van Getsémané waar de beklemming op Jezus afkomt, wetende wat er zou volgen op zijn weg van liefde en Hij er bijna aan onderdoor gaat.
Je valt bijna om, je redt het haast niet meer. De discipelen vallen in slaap. Wie ben jij en hoe houd je jezelf overeind? Hoe blijf je leven op de manier die je in de Schriften wordt voorgehouden? Hoe blijf je overeind in een tijd, in een wereld waarin het alsmaar over de ontplooiing van het ‘ik’ gaat en over je eigen geluk? Hoe blijf je overeind in de grote vragen van deze tijd, de wereld van ongelijkheid, van klimaatverontreiniging met je veel te grote ecologische voetafdruk en een toenemende angst voor vreemden?
Leidt ons niet in verzoeking, zo bidden we. Tenminste, daartoe nodigt Jezus ons uit. Ook om te onderkennen dus aan welke verzoekingen je bloot staat. De verzoeking is groot om niet voor de ander, maar alsmaar voor mezelf te kiezen. En je ziet het ook alsmaar om je heen, de ene bruut is nog groter dan de ander, de Poetins, de Trumps en die idioot van Noord-Korea. Zucht.
Ja, ik zucht. Dat is bidden ten diepste. Bidden is zuchten. Bidden is niet spectaculair en het is geen prestatie. Bidden is niet tonen hoe vroom of gelovig je bent. De voormalig hoogeleraar Ter Schegget schrijft daarover: Bidden is het onuitsprekelijke zuchten van angstige, gekwetste mensen, van kleine stakkers, die achter de Messias aan in de hof van Getsémané zijn terechtgekomen en die in de slaap, in de verdoving proberen te vluchten, omdat het ze boven het hoofd en het hart is gegroeid, maar die uit hun slaap zijn gewekt door de stem van hun Leidsman en Lotgenoot: Waakt en bidt, dat jullie niet in verzoeking komt, je wil wel met je geest, maar het vlees is zo zwak en bedreigd en je bent zo bang[25].
Zo zijn wij hier. Als mensen die met vallen en opstaan Jezus proberen na te volgen, mensen die telkens weer de grondregels van het Koninkrijk aanhoren, van dat Koninkrijk waarnaar we verlangen, maar in de richting waarvan we vaker vallen, dan opstaan.
Zo zijn wij hier. We zuchten. We spreken ons uit. En opnieuw komt het op ons af, misschien nu, of anders dadelijk in de kring: keer je je om? doe je toch mee? Waag je het met de liefde?
Dat is snel te gemakkelijk gezegd. Want Gods Rijk is zo anders. Dat duveltje, dat kwaad, die boze, huist in ons allemaal, veel meer dan we toe willen geven. En daarom bidden we, zuchtend, uit de diepten: “leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze, dat we nu eens niet bezwijken, maar de komende week een paar keer werkelijk laten zien dat Uw Rijk komt.”
Moge het zo zijn.
VIII – Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, amen.
Inleiding op de lezingen[26]:
Als ik zeg: “Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de ……….…..” dan maken jullie het wel af. Hoe gaat het verder? Zo goed kennen jullie die Bijbel wel: Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid.
Straks zingen de jongens van het jongenskoor het in het Engels. Het zijn de laatste woorden van het Onze Vader, het gebed dat Jezus aan zijn leerlingen leerde. Na het gebed om dagelijks brood, om vergeving van schulden, om afweer van verzoeking en verlossing van de boze, stopt de bidder met bidden, heft hij de handen omhoog en roept hij uit: Want van U is het Koninkrijk, en de kracht…
‘Want’ – we baden daarnet immers om verlossing van de boze. Het kwaad is sterk in ons en om ons heen. Het lijkt zoveel sterker en reëler dan Gods aanwezigheid. Maar zonder enige overgang wordt direct daarna gezegd: Want van U is het Koninkrijk…. Dat is het diepe geloof van mensen van wie het geloof op de grondvesten schudt, als een laatste rest van Godsvertrouwen, dat tóch van God het Koninkrijk is. Prachtig!
Het leuke is dat die verzen helemaal niet in de Bijbel staan. Ja, wel in de Bijbel die je thuis hebt liggen, maar niet in de oorspronkelijke Bijbeltekst zelf. Ze zijn later toegevoegd. Dat moet ik even uitleggen.
De Bijbel is namelijk niet meteen gedrukt in het jaar nul. De Bijbel bestaat uit 66 verschillende boeken die allemaal voortdurend werden overgeschreven. Zo hebben we van veel Bijbelboeken verschillende handschriften waar hier en daar wat variaties te vinden zijn. En die handschriften hebben inderdaad hier en daar weleens wat verschillen. Je begrijpt dat daar veel onderzoek naar wordt gedaan. Soms maakte een overschrijver namelijk een fout, en soms verbeterde hij iets waarvan hij dacht dat het een fout was, of soms voegde de overschrijver er zelf iets aan toe.
Dat laatste is met het slot van het Onze Vader gebeurd, dat slot staat er in de oudste handschriften die ons bekend zijn niet, wel in jongere handschriften. Het is er dus later aan toegevoegd. Daarom staan die verzen in de meeste Bijbelvertalingen ook tussen haken. In de oudste handschriften die we hebben van het Matteüs-evangelie eindigt het Onze Vader dus met: maar verlos ons van de boze. Dat is een raar slot. Zou Jezus het gebed dat hij zijn leerlingen leerde, zo hebben afgesloten? Nou, het zit iets anders. We weten dat van het Joodse gebed dat iedereen uit het hoofd kende het slot meestal niet werd uitgeschreven. Het slot van het Joodse gebed bleef open. Je mocht het zelf aanvullen met een lofprijzing. Die lofprijzing mocht iedereen naar eigen keus formuleren. En zo heeft ook het Onze Vader dat Jezus ons leerde oorspronkelijk een open einde.
Na het gebed dat Jezus ons heeft geleerd en dat eindigt met “verlos ons van de boze”, is het de beurt aan ons. Nu mogen wij onze handen opheffen en God de eer geven. En dat heeft men dan ook gedaan, op tal van manieren. Dat kunnen we nog altijd zien als we verschillende oude handschriften van het Matteüs-evangelie naast elkaar leggen. Een handschrift van het Matteüs-evangelie heeft deze regel: “want U, de Vader en de Zoon en de heilige Geest is de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen!” In de Engelse kerkmuziek wordt bijna elk koorstuk daar mee afgesloten en zo zingen de jongenskoren het nog in iedere Evensong. Een ander handschrift heeft: “Want van U is de macht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid”. En er zijn nog meer variaties. Op verschillende manieren werd het Onze Vader dus met een lofprijzing afgemaakt, zoals ook de Joden dat altijd deden met hun gebeden.
Eén formulering heeft het in de loop der eeuwen dus gewonnen, zodat je haast zou denken dat die tot de oorspronkelijke tekst behoorde: Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Daar wordt gesproken over het Koninkrijk. En dat vind ik wel heel erg mooi. Van Hem is het Koninkrijk. Het Koninkrijk dat komt èn dat al aangebroken is. Het Koninkrijk dat als het hemelse Jeruzalem neerdaalt uit de hemel èn het Koninkrijk dat met vallen en opstaan hier en nu door mensen gestalte krijgt. Dat Koninkrijk is van Hem, Hij is daar de HEER van.
Zo is de ons bekende afsluiting gaandeweg het “Onze Vader” binnengeslopen. En zo verheffen wij elke zondag onze stem of wellicht zelfs onze handen en stemmen wij in met de woorden die een overschrijver van het Matteüs-evangelie in de vroege kerk aan de oorspronkelijke tekst van het “Onze Vader” toevoegde:
“Want van U is het Koninkrijk
en de kracht
en de heerlijkheid
tot in eeuwigheid.
Amen.”
1e lezing: Jesaja 41:17-20
17Armen en behoeftigen zoeken water – niets!
Hun tong verdroogt van de dorst.
Ik, de HEER, zal hun antwoord geven,
ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten.
18Ik laat op kale heuvels rivieren ontspringen
en bronnen in de valleien.
In de woestijn laat ik meren ontstaan,
uit dorre grond borrelt water op.
19Ik plant in de woestijn
ceder en acacia, mirte en olijfwilg,
en ik laat in de wildernis
den, sneeuwbal en cipres opschieten.
20Dan zullen zij zien en beseffen,
begrijpen en erkennen
dat de hand van de HEER dit heeft verricht,
dat de Heilige van Israël dit alles schiep.
2e lezing: Matteüs 6:5-15
5En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 6Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. 7En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. 8Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. 9Bidt gij dan aldus:
Onze Vader die in de hemelen zijt,
uw naam worde geheiligd;
10uw Koninkrijk kome;
uw wil geschiede,
gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
11Geef ons heden ons dagelijks brood;
12en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
13en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.]
14Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; 15maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.[27]
[1] Een aantal preken zijn in de loop der maanden verder ‘gegroeid’. Het is dus niet gezegd dat ze ook precies zo in Langweer uitgesproken zijn. Soms ontstond dat omdat ik elders dezelfde preek hield en toch ontdekte hoe ik de dingen nog preciezer moest zeggen. Soms was er ook sprake van voortschrijdend inzicht. Er is dus vaak verder aan gewerkt. Van een enkele bede zijn twee preken opgenomen.
[2] Ik beschik niet over het originele verhaal van Tolstoi en vertel het uit mijn geheugen.
[3] Dit gedeelte dat tussen vierkante haken [] staat, behoort niet tot de oorspronkelijke tekst van het ‘onze Vader’. Het gedeelte is in later eeuwen toegevoegd, maar zo bekend geworden dat het overal gebeden wordt. Hoe dat komt, leg ik in het laatste hoofdstuk van dit boekje uit.
[4] Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, 1951. De Nieuwe Bijbelvertaling vind ik niet geslaagd als het gaat om het ‘onze Vader’.
[5] Preek, gehouden in Langweer op 21 mei 2017 en in de hier afgedrukte versie een week later gehouden in de Bethelkerk in Leerdam op 28 mei 2017.
[6] Ja, dat gooi ik er zomaar tussen door. Dat wij Joods zijn. Want dat zijn we. Weliswaar niet qua ras, maar wel qua geloof, omdat we Jezus navolgen.
[7] Lied 1003 uit: Liedboek, zingen en bidden in huis en kerk, 2013.
[8] Van de zogenaamde ‘gebedsgenezer’ Jan Zijlstra werd dat vaak gezegd. In 2004 sprak ik op een symposium in het ziekenhuis in Dokkum over de gebedsgenezingspraktijken van Jan Zijlstra. Ik had me er grondig in verdiept. Jan Zijlstra en een arts waren de andere sprekers. Van heinde en ver kwamen mensen naar Jan Zijlstra, omdat hij ‘zo goed kon bidden’. In feite was er wat anders aan de hand. Hij zag elke ziekte als een demonische macht. En hij dreef zogezegd die duivels uit. Ik gruwelde ervan, vooral omdat ik zag hoe onzorgvuldig er met mensen in gezondheids- en geloofsproblemen werd omgegaan. Jan Zijlstra was niet blij met mijn kritiek, maar opvallend genoeg waren er onder zijn aanhangers velen die zeiden dat ze toch aan denken waren gezet.
[9] Net als ‘Koninkrijk der hemelen’ waar Matteüs het ook steeds over heeft als Lukas het heeft over het Koninkrijk van God. Ook de term ‘Koninkijk der hemelen’ is in het Grieks verder nergens te vinden.
[10] Het kampioenschap van Feyenoord was net binnengehaald.
[11] Preek, gehouden op 18 juni 2017 in Langweer.
[12] Preek in Langweer bij de heringebruikname van de Dorpskerk en de doop van Madz Jelle Brinksma.
[13] De inleiding op de lezingen die ik uitsprak in de Evensong met het Martini Jongenskoor Sneek in de Grote of Martinikerk Sneek op zondagavond 24 september. In een Evensong wordt niet gepreekt, wel geef ik altijd een inleiding op de lezingen. Uitgaande van twee heel andere Bijbelgedeelten spreek ik hier opnieuw over uw koninkrijk kome.
[14] Via Youtube is deze intieme muziek in diverse uitvoeringen op internet te vinden. Google even op: ‘Pater noster Albert de Klerk’.
[15] In de afgelopen week riepen zowel Trump als Kim Yong-Un uit dat ze elkaar wilden vernietigen.
[16] Vertaling Nederlands Bijbelgenootschap, 1951.
[17] Gehouden in de Dorpskerk in Langweer, 16 juli 2017.
[18] Dat is de zogenaamde Septuaginta, een Griekse Vertaling van ons Oude Testament die zo’n 150 jaar voor Christus gemaakt werd. De evangelieschrijvers citeren meestal uit die Septuaginta, omdat men het Hebreeuws niet meer zo beheerste.
[19] Het ‘Onze Vader’ vindt je twee keer in de Bijbel. Zowel Lukas als Matteüs geven de tekst van het ‘Onze Vader’. Lees maar na: Matteüs 6:9-13 en Lukas 11:2-4. Maar er zijn verschillen: de versie in Lukas is een stuk korter. Daarom nemen Bijbelgeleerden aan dat de versie uit Lukas ouder is, oorspronkelijker. Matteüs, of de bron die hij raadpleegde, heeft er dus woorden aan toegevoegd.
[20] Preek gehouden in de Dorpskerk in Langweer, 23 juli 2017.
[21] Preek uitgesproken op 27 augustus 2017 in de Dorpskerk van Langweer.
[22] Matteüs 6:14-15.
[23] Gehouden in de Dorpskerk te Langweer, 10 september 2017.
[24] Djihadstrijders reden in op de Ramblas in Barcelona op voetgangers in.
[25] Uit: G.H.ter Schegget, Het innigste engagement – het Onze Vader als zucht, Baarn 1991. Blz. 110. Het zeer leesbare boekje is in geheel te downloaden via internet.
[26] Dit hoofdstuk is een veel oudere tekst van mijn hand. Ik sprak het uit in 2012 als inleiding op de lezingen in de Evensong van het Martini Jongenskoor in de Grote of Martinikerk Sneek op 13 mei 2012. In een Evensong of Vesper hoort geen preek, wel geef ik altijd een inleiding op de lezingen die daarna beter binnenkomen. De tekst maakt de cyclus van preken over het Onze Vader af, vandaar heb ik hem hier toegevoegd.
[27] Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, 1951.