Heiligen op de Canigou

Het Massif de Canigou is de heilige berg van de Catalanen. Waarom die berg heilig is? Mogelijk omdat deze top, op 50 km afstand van de Middelandse Zee, vanuit de verre omtrek te zien is. Op twee dagen, als er een bijzonder licht op de berg valt, is de top zelfs vanuit het honderden kilometers verder gelegen Marseille te zien. Is dat in de nacht van 23 op 24 juni en wordt dat dan het zogenoemde Sint Johannesvuur genoemd, of is dat gewoon een vuur dat ze dan ontsteken? En trouwens: naar welke Johannes wordt dat vuur genoemd en waarom naar hem? Ik ben het allemaal niet te weten gekomen. Reden om hier nog maar eens terug te keren. Aardig is dat men lange tijd dacht dat de Pic de Canigou de hoogste Pyreneeëntop was, totdat men een eeuw geleden nauwkeuriger de hoogte kon bepalen. Wat opvalt is dat er op dit bergmassief opmerkelijk veel abdijen zijn. 1000 jaar oude abdijen wel te verstaan. Zal dat samenhangen met de vermeende heiligheid van deze berg? In elk geval zijn de abdijen het bezoeken meer dan waard.

De eerste abdij die we bezoeken is de Monestir de Sant Martí del Canigó. Hij ligt een uur lopen boven onze camping op 1000 meter hoogte. De abdij is zo’n 1000 jaar oud en geldt als een duidelijk voorbeeld van vroeg-Romaanse architectuur. De rondleiding kan alleen per gids, een jonge enthousiaste non die maar door ratelt. Tot we in de abdijkerk zijn. Ze leunt tegen een pilaar en zwijgt. “Hier woont God”, zo had ze even tevoren gezegd, “en daarom zijn we hier stil”.
Ik vind het altijd een merkwaardige gedachte dat God in een kerk woont. Ook als er over een kerk gepraat wordt als over het huis van God. Zeker, er zijn kerken die iets hebben, waar een zekere sfeer van heiligheid hangt, iets mystieks, opgeroepen door de verhoudingen, de lichtinval of dingen die je ziet. Maar het is juist op deze berg met haar magnifieke afgronden dat ik iets van heilig ontzag proef. Dat hele bergmassief van die geweldige Canigou ervaar ik als heiliger dan deze abdijkerk, hoe zwaar het gewelf ook op ons drukt.
Beneden raak ik in gesprek met Fred die jaarlijks een half jaar op onze camping woont. Hij was in zijn werkzame leven kunsthistoricus. Hij vertelt allerlei feiten over de abdij die we bekeken hebben, die me niet waren opgevallen. Hij zegt dat hij het zo jammer vindt dat hij niet gewoon die kerk mag bekijken, maar dat het altijd met een gids moet. Fred vertelt dat hij vorig jaar nette kleren heeft aangetrokken, naar boven is gegaan en gezegd heeft dat hij wilde bidden in de abdijkerk. Ik vermoed dat het in zijn geval bidden met de ogen open zou zijn geworden. Bij het loket waar entree moet worden betaald, zegt Fred dat hij wil bidden in de kerk. De monnik kijkt hem vreemd aan. Dan zegt hij dat Fred de andere ingang moet nemen, daar moet aanbellen en dan een paar minuten wachten. Dan zal de deur worden opengedaan. Fred loopt naar de andere ingang, belt daar aan en gaat staan wachten. Na een kwartier wachten gaat de deur open. Dezelfde monnik van daarnet staat in de deuropening en vertelt hem dat er vandaag niet gebeden kan worden omdat er geen dienst is. En de deur zwaait weer dicht.

De tweede abdij is de Abbaye Saint Michel de Cuxa, gebouwd in 974 door een monnik die hiervoor uit Cluny overkwam en deze abdij stichtte. Omdat we twee weken eerder de gigantische (ingestorte) abdij van Cluny bekeken, zien we overeenkomsten. In 1789, het jaar van de Franse Revolutie, werd de abdij verwoest. Begin 20e eeuw bracht een Amerikaan de bijzondere kapitelen over naar New York die men niet retour wil bezorgen. In de loop van de 20e eeuw werd het complex gerestaureerd en voor het overige in oorspronkelijke staat weer opgebouwd. Het is prachtig. We mogen zonder gids naar binnen, met een summiere beschrijving. Als we maar zorgen dat we er om 11.45 uur weer uit zijn. Selma lukt dat op het nippertje, mij niet. Opeens is de uitgang afgesloten en loop ik wat verdwaasd naar waar de uitgang moet zijn. Ook die dubbele deur zit op slot. Door de grendels van grond en plafond los te maken, lukt het me de dubbele deur naar buiten de duwen zodat hij uit het slot springt. Zo zijn man en vrouw weer verenigd. De mis blijkt elke dag om 12.00 uur te beginnen en dus ook op deze woensdag. Maar hoe kunnen kerkgangers naar binnen als de deuren gesloten zijn? We lopen om de abdij heen. We zien dat er wat woningen aan de andere kant staan. Er komt een auto aanrijden. Drie mensen begroeten elkaar hartelijk. Dan loopt een vrouw ons achterop. Of we naar de mis willen. Ze zou het fijn vinden als we mee zouden gaan. We aarzelen geen moment en gaan mee. Onderweg raken we in gesprek over de concerten die hier vrijwel dagelijks worden gehouden, in het leven geroepen door een beroemde cellist uit de streek.
Ze gaat ons voor de kerk in, die we zojuist bezichtigd hebben. Ze zegt dat ze bij voluit oecumenisch is, dat verschillen tussen kerken niet belangrijk zijn. De kerk is veel groter dan de kerk van de eerstgenoemde abdij. Het dak is nieuw, de muren oud en het koor sober met tafel en kruis. We schuiven achterin een bank in. “Niks ervan”, zegt de mevrouw vriendelijk, “ik wil graag dat jullie bij mij gaan zitten”. Ze neemt ons mee naar de eerste rij. Wij moeten als eerste de bank in. Zij volgt. We kunnen niet meer weg en zullen de dienst uit moeten zitten. Het zou geen straf worden.
De deur naast het koor zwenkt open. Er komen vier mannen binnen in witte gebedsmantels met groene stola’s. Drie mannen zijn betrekkelijk jong, de vierde is erg klein en in elkaar gedrukt en gekleed in een veel mooier gewaad. Ik heb de indruk dat deze man, die wel de abt zal zijn, haast even oud is als deze eeuwenoude abdij. Ze gaan zitten. Eén van de monniken begint te zingen, een prachtige bariton, à capella. Een instrument is er niet voor de kerkdienst, de Steinway-vleugel in de hoek is voor de concerten bestemd. Dan lezen we in beurtspraak twee psalmen. Mijn gedachten gaan even terug naar de zondagmorgendienst van Taizé waar we twee weken eerder te gast waren. Wat een verschil, daar met vele duizenden, hier met twaalf personen. Maar de dienst boeit. Een mevrouw verzorgt de lezingen. De abt heeft een korte uitleg die ik niet goed kan volgen. Aan de eucharistie worden we allen uitgenodigd. “Corpus Christi”, zegt de stokoude abt als hij mij de ouwel in handen drukt. “Amen”, zeg ik. Even later zit ik weer. Er gaat door me heen hoe zou het zijn om hier in te treden en monnik te worden. Het lijkt me nog aantrekkelijk ook. Waarom? Niet vanwege de massaliteit. Behalve wij en de mevrouw die ons uitnodigde zijn er drie Duitse toeristen en nog twee kerkgangers. En toch is hier elke dag een mis om 12.00 uur en elke avond om 19.00 uur een vesper. Dat is het wat me raakt, dat het gebed en de lezingen doorgaan, onafhankelijk van de mensen die er komen. Nee, qua bezoekers stelt het helemaal niets voor. Is dat het wat me juist nu met mijn naderende afscheid als predikant van de Protestantse Gemeente Sneek voor de deur met beide voeten op de grond zet? Dat het hele kerkgebeuren en dat al die kerkdiensten niet gaan om macht, niet gaan om grote aantallen, maar om zoiets eenvoudigs als lezing en gebed, op het oog onbetekenend. Wat jammer dat we dat zo snel weer kwijtraken. Als Protestanten zeggen we vaak wel stoer dat het om het Woord gaat, maar vaak wordt het aantal kerkgangers (en hoe we nog meer mensen kunnen trekken) veel belangrijker gevonden.
Even later staan we buiten. Onze gastvrouw pakt ons vast. Ze zoent ons. Ze zegt dat ze het heel bijzonder heeft gevonden dat wij gedrieën samen konden bidden. Ze dankt ons daarvoor. Ze huilt. We zijn er stil van. Het heeft indruk gemaakt. Die hele dienst die plechtig en in volle ernst gehouden werd en dan nu deze vrouw die ons zoent en tranen op haar wangen heeft omdat ze gastvrouw mocht zijn en naast twee Hollanders in de kerkbank mocht bidden. Het was onze meest bijzondere ontmoeting op de hellingen van de heilige berg de Canigou. Wat het zo bijzonder maakte? Die berg? Ja, dat ook. Maar vooral deze beschreven gemeenschap der heiligen. Want tussen mensen gebeurt het.