Met Gezang 223 langs de Eerste Wereldoorlog

Het is dinsdag 26 april. Ik sta voor Lochnagar Crater Memorial. Ik heb er over gelezen en weet hoe verschrikkelijk het is, deze ene plek die inwisselbaar is voor zovele andere. Vanaf gisteren fiets ik langs de velden van de Eerste Wereldoorlog in België en Frankrijk. Het is eigenlijk te veel. Overal zie ik graven en herinneringstekens aan La Grande Guerre of The Great War. Geweldig bijgehouden Amerikaanse kerkhoven waarvan de grootste een onderhoudsbegroting heeft van 3 miljoen dollar per jaar. De vele en wat kleinere Engelse kerkhoven (het is een eer op begraven te worden op het slagveld zelf) die er ook altijd keurig bij liggen. Belgische, Franse, Zuidafrikaanse, Marokkaanse, Ierse, Canadese en noem maar op.
En natuurlijk ook de Duitse kerkhoven. Je ziet ze eerst niet. Ze liggen altijd in de schaduw van meestal hoge naaldbomen, alsof er op de Duitse graven geen zonlicht vallen mag en ver van het slagveld. Ze worden soms overwoekerd door klimop en – wat me het meest schokt – de kruisen waarop hun namen staan zijn zwart. Waar alle andere graven wit zijn, vaak zelfs van wit marmer, staan de namen van de Duitse jongens die vielen in de Eerste Wereldoorlog in zwarte letters opgetekend op sombere zwarte kruisen, soms zelfs twee per kruis, nauwelijks leesbaar. Is de oorlog eigenlijk wel voorbij?
Op veel plaatsen maak ik vlagvertoon mee, indrukwekkende stiltes en een Last Post. En dan natuurlijk ook weer een volkslied er achter aan. Ik gruw er van. Meer en meer dringt tot me door dat het niet alleen krankzinnig is wat er in de Eerste Wereldoorlog allemaal passeerde, maar ook dat stompzinnige plannen van generaals op tekentafels 9,5 miljoen jonge mannen de dood in jaagden. Elke 100 meter terreinwinst kostte 100.000 doden. Misdadig misbruik van gevoelens van nationalisme. Het schokt me dat er op veel van die plekken nog altijd talloze vormen van nationalisme voelbaar zijn.
Een enkele keer zing ik op de fiets, maar het Paaslied dat al fietsend zo nu en dan bij me boven komt (Gezang 223: “de aarde is vervuld, van goedertierenheid, van goddelijk geduld en goddelijk geduld”) durf ik haast niet hardop te zingen. De aarde hier is vervuld van miljoenen lijken.
Zo kom ik bij de Lochnachar Krater bij La Boiselle aan. Zomaar een plek zoals er zoveel zijn. Hier werd de aarde onder de Duitse linies opgeblazen met explosieven. Brokstukken vlogen meer dan een kilometer de lucht in. En resten van honderden lichamen. Wat resteerde, was een gat van 30 meter diep en 100 meter breed. Ik parkeer mijn fiets tegen het hek en ga even zitten aan de rand van de Krater. Hier, op de top van de heuvel moet je even stil zijn. De heuveltop is een kuil geworden. De aarde is hier leeg. Weggeblazen. De grond is zelfs nog altijd gevaarlijk. Met grote borden word ik gewaarschuwd, hier en elders: blijf op de paden, betreden op eigen risico. Ik loop om de krater heen, maak foto’s. Aan de overkant zie ik een eenvoudig kruis staan. Zwart. De jongeman die hier ligt is gefusilleerd, zoals met veel jongens gebeurde die uit angst of overtuiging niet langer wilden vechten. Het is heel vreemd om in de Paastijd deze tocht te maken. Het maakt me stil. Wij met onze grote verhalen, wij met onze prachtige liederen, wij met onze boodschap van het lege graf en het leven in een nieuwe werkelijkheid. De aarde is vervuld? Ja, met bloed, botten, beton en wapenresten.
Op zaterdag 30 april kom ik aan in Romagne-sous-Montfaucon. Ik ga zitten bij een klein museum, waar wat stoelen staan en parasollen. Dit museum is het werk van de Nederlander Jean-Paul de Vries die me bedient. Vanaf zijn 15e komt hij hier in deze streek. Altijd op zoek naar resten van de Eerste Wereldoorlog. Op zijn 19e vond hij een complete loopgraaf, compleet met resten van Duitse soldaten. Een soldaat kon hij identificeren. De soldaat bleek 19 jaar te zijn, net zo oud als Jean-Paul die hem vond, toen zijn loopgraaf werd getroffen. Vanaf die tijd heeft Jean-Paul de Vries zijn leven aan de Eerste Wereldoorlog gewijd. Hij is er gaan wonen en heeft drie grote loodsen boordevol restanten verzameld, van een complete Duitse schoenmakerij tot aan overblijfselen van Meinze Jochum Hettinga uit Sandfirden, die als vrijwilliger diende in het Franse leger en op 9 oktober 1918 sneuvelde. Eén loods heeft hij als museum ingericht en iedereen mag alles bekijken en aanraken. Zo wil Jean-Paul de waanzin van de oorlog laten zien en de vastgeroeste denkbeelden doorbreken. Hij laat me een kinderschoentje zien. “Gevonden met de resten van de complete Duitse schoenmakerij in de rivier hier achter. De Duitse schoenmaker maakte niet alleen legerschoenen, maar ook kinderschoenen voor de kinderen in het dorp. De Duitse jongens worden consequent slecht afgeschilderd in de geschiedenisboeken en u hebt zelf gezien hoe beroerd hun graven er bij liggen. Maar weet u dat het Amerikaanse leger (waarvan er vanaf 1917 een miljoen soldaten meevochten in Frankrijk) maar liefst tienmaal zo veel vrouwen verkracht heeft dan het complete Duitse leger in vier jaren oorlog? Die dingen hoor je niet meneer, die mogen niet eens gezegd worden. In mijn museum probeer ik dat soort dingen te laten zien. En ik wil de persoonlijke kant van de oorlog laten zien, dat al die namen en al die getallen van gesneuvelden echte mensen waren. Jongens, zoals de jongens van u.”

Het is absurd om op Pasen te vertrekken naar de velden van de Eerste Wereldoorlog. En toch ben ik juist daar tekenen van Pasen tegen gekomen. Nee, geen open graf, geen stapeltje keurig opgevouwen doeken, maar wel kinderschoentjes, gemaakt door de Duitse schoenmaker van soldatenleer. En Jean-Paul de Vries met zijn missie. En verhalen van soldaten die hun leven gaven om gewonden van het slagveld te halen. Hoeveel van zulke verhalen zijn er met die miljoenen lichamen begraven? Met hen in het achterhoofd zing ik het Paaslied. Omdat Gods goedheid niet vergeet wie godverlaten zijn: de wereld hemelsbreed zal goede aarde zijn.

 

Aart C. Veldhuizen.