Preek van week 3 – Genezing in Kana

Dorpskerk Langweer 19 februari
Voorganger: Aart C. Veldhuizen
Organist: Sietze Kraak

Orgelspel

Mededelingen

Zingen: Psalm 66 vers 1

Bemoediging en groet

Zingen: Lied 713 vers 1 en 2 – Wij moeten Gode zingen

Eeuwige God,

Hier zingen wij van U en van het leven. Op momenten dat het leven ons toelacht, gaat dat ons makkelijker af dan op momenten dat het leven zwaar is en ziekte en ander leed over ons komen. Daarom onderbreken we de lofzang en staan we stil bij wat ons dwars zit. Leven zou zo oppervlakkig zijn als we niet zouden stilstaan. Kerkdiensten zouden ver af blijven als we alleen maar U zouden moeten prijzen, zonder uit te spreken wat ons dwars zit. Die moeite, zwaarte, mag er ook zijn, omdat we er helemaal mogen zijn, inclusief ons eigen verdriet, onze eigen zorgen en met al wat er van elders tot ons komt aan ellende en narigheid. En daarom roepen wij om de nood van wereld, ver weg en in ons eigen hart: Zingen Lied 713 vers 3

Zo komen we zingend en biddend hier tot U met ons hèle verhaal. Met onze diepten en onze hoogten en met in ons weerklinkend al wat er gebeurt om ons heen. Want er is geen grens aan uw barmhartigheid. Daarom prijzen wij uw naam. Amen.

Zingen bij wijze van gloria: Lied 713 vers 4 en 5

1e lezing: Johannes 4:43-54

Zingen: Lied 827 vers 1, 2 en 3 – Mensen, wij zijn geroepen om te leven

2e lezing: Johannes 20:30-31

Zingen: Lied 827 vers 4

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Ik neem u even mee naar Witte Donderdag 2001. De MKZ-crisis was net uitgebroken, ook in onze regio. En wij hadden schapen, achter, in de pastorietuin van de pastorie in Veenwouden. Officieel zouden we moeten bijhouden wie onze pastorie betrad, maar dat leek onbegonnen werk. Vanavond zou er kerk zijn, Witte Donderdag. Er waren voor de deur van die matten neergelegd en zo zou de kerkdienst van vanavond toch gewoon door kunnen gaan. We zaten aan tafel bij de lunch met onze drie kinderen. Onze tweede – vijf jaartjes jong – was dwars. Met een kwade kop liep hij naar boven de enge lange steile trap op. Toen ik later vroeg of hij naar beneden kwam om zijn bordje leeg te eten, had zijn sokken uit kwaadheid uitgetrokken en gooide ze naar beneden. Hij verloor het evenwicht en viel van boven van de trap op de keiharde plavuizen vloer.

Hij had zijn nek wel kunnen breken, maar het was zijn bovenbeen. Voorzichtig legden we hem op de achterbank van de auto en brachten hem naar het ziekenhuis in Dokkum. Onderweg werden we geïnspecteerd of we geen schaap of geit in de auto hadden. Nee, helaas. Alleen maar een creperend jochie van vijf jaar jong.

Terwijl ik voorging in de kerkdienst op de avond van Witte Donderdag werd hij geopereerd. Hij moest acht weken in het ziekenhuis blijven, waarvan de eerste zeven weken met zijn ene beentje omhoog, vastgebonden, opgehangen aan zo’n pin die door zijn knie was geslagen om de botten weer naar elkaar toe te kunnen laten groeien. Ook al was het relatief onschuldig en kunnen er veel naardere dingen met een kind gebeuren vonden wij en hij het een ontzettende rottijd. Als op dat moment Jezus in de buurt was, ook al was het ergens anders in Westeuropa, dan was ik naar hem toe gegaan, per auto, fiets of desnoods lopend, en had ik hem ook toegeroepen: “Jezus, kom mee, en genees mijn zoon!”

Het dus niet moeilijk om die hoveling uit het verhaal te begrijpen. Zijn zoon is ook nog eens doodziek, ligt op sterven, zoals hij zegt. Wij moesten hem aan de chirurg overlaten, die trouwens bepaald niet overliep van begrip, niet met kinderen om kon gaan en ons later pas vertelde dat als we ons zoontje naar een ander ziekenhuis hadden gebracht we hem na vijf dagen weer mee naar huis hadden kunnen nemen. Ik kan er nog altijd kwaad om worden.

De hoveling – wiens zoon zo ziek is – is een beambte van de koning. Iemand aan het hof dus, een kamerheer of zoiets, in Galilea. Misschien is de man zelfs van heidense afkomst, dat zou heel goed kunnen. Dan past het mooi bij het voorgaande. Want daarnet is Jezus door Samaria heen getrokken, dat was al heel bijzonder, want iedereen liep altijd om Samaria heen. Samaritanen deugden niet, dat zei iedereen. Daar had hij gesprekken met een Samaritaanse vrouw. Gesprekken over levend water, zoals dat water dat bij zijn eerste teken in Kana tot leven kwam. En wijn werd. “Je kunt overal tot God komen”, zei Jezus daar, niet alleen in de tempel van Jeruzalem. En nu is hij in Galilea en houdt een dienaar van de koning hem aan. Zijn zoon is ziek.

Er is wat met ziek zijn wat aan de hand in de Bijbel. En in onze tijd ook. We zijn steeds meer in staat om mensen beter te maken. Onze zoon leerde weer lopen, toch dankzij die norse chirurg, hoewel we een paar maanden later met hem ook Lourdes bezochten. In onze tijd zijn mensen in het behandelen van ziekten gespecialiseerd. Je bent met een ziekte in goede handen en men kan steeds meer, de medische zorg heeft een zeer hoog peil bereikt. Maar als het gaat over ziekte en gezondheid is onze samenleving wel doorgeschoten. De filosoof en huisarts Machteld Huber heeft dat scherp gezien. Ze zegt: “Je bent niet echt ziek als je een kwaal hebt, maar je bent pas echt ziek als je een kwaal hebt waar je niet goed mee om kunt gaan. Gezond ben je als je hebt geleerd om met je beperkingen om te gaan.”

Dat kon ik niet toen ons zoontje in het ziekenhuis lag. Ik liet mijn baard staan, uit protest. Ik ging tekeer tegen wat ik in het ziekenhuis fout zag gaan en liet me er helemaal in meeslepen. Het stempelde ook mijn preken en gebeden in de kerkdiensten waarin ik in die periode voorging.

Met je beperkingen om leren gaan is iets dat we vroeg of laat wel allemaal zullen moeten leren. En dat is niet zo ‘in’. Het is veel meer ‘in’ om het over een voltooid leven te hebben als de berpekingen komen. Het is veel meer ‘in’ om te praten over je recht op zelfbeschikking als je teveel beperkingen te verduren krijgt. De begrippen ziekte en gezondheid hebben een nieuwe definitie nodig in onze tijd. Want is levenskunst nog wel echt levenskunst als we niet ook de stervenskunst leren? Is leven nog wel echt leven als we niet met beperkingen en minder worden leren omgaan?

In de Bijbel gaat het altijd over nog wat anders als het over ziekte en gezondheid, dood en leven gaat. Het is een tijd waarin er nog geen medische stand is. Met een kwaal ging je naar iemand met bijzondere gaven, bezoek je hooguit iemand met magische krachten of een magische plek. Het is daarom dat deze koninklijke bediende bij Jezus komt. Jezus heeft bijzondere gaven. Zeggen ze. “Kom mee, genees mijn zoon.”

Daarbij komt nog eens dat de begrippen ziekte en sterven in de Bijbel en al helemaal in het Johannesevangelie, vaak worden gebruikt in symbolische zin. Het volk wordt ziek genoemd als ze worden bedreigd door vijanden en de HEER wordt genezer genoemd als Hij de vijanden verslaat. Ziek en dood worden die mensen genoemd die nog springlevend zijn, maar de woorden van de Torah niet doen. Zoals Jezus zegt: “Wie mijn woorden hoort en ze doet zal leven. Wie mijn woorden hoort en ze niet doet, is al reeds gestorven.” Begrijp me goed: ik bedoel niet dat je in de Bijbel ziek wordt als je niet leeft naar de Torah, als je niet naar je naaste omkijkt en anderen minacht. Nee, ziekte en sterven is ook in de Bijbel geen gevolg van niet goed leven. Maar het is andersom: mensen die niet naar hun naaste omkijken, die niet de weg gaan die God en Jezus hen wijst, worden ziek of zelfs dood genoemd. Want ze leven niet echt. En omdat ze niet echt leven, noemt Jezus ze ziek of zelfs dood. Als er in het evangelie dus verteld wordt dat Jezus iemand geneest, of zelfs opwekt uit de dood, is dat een teken dat mensen weer worden gezet op het spoor van de Eeuwige, tot nieuw leven gebracht. En precies dat is hier aan de hand.
Laten we het verhaal maar even volgen. Daar staat de dienaar van de koning. “Ga met me mee, genees mijn zoon, want hij is stervende!” En dan Jezus, al zuchtend vermoedelijk: “als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie me niet!” Eerst – ook in preekvoorbereidingsgroep – hoorde ik er in dat je de tekenen van Jezus moet willen zien. Dat je er wel oog voor moet hebben. Maar nu ik er dieper naar gekeken heb, hoor ik er een verwijt in. “Zijn jullie zo? Dat je alleen maar gelooft als je een teken of wonder ziet?” Inderdaad, zo zijn we, zo zijn de volgelingen van Jezusen de massa daar om heen, dat zal later wel blijken.

Ik zie de koninklijke bediende staan. Een volle dag is hij onderweg geweest om hier in Kana vanuit Kapernaüm te komen. En dan zegt Jezus zoiets. De hoveling laat het er niet bij zitten. Hij houdt aan en geeft ons daarmee een prachtig beeld van hoe we als kerk en als gelovigen mogen zijn: volhouden. Bidden is dat ook: blijven volhouden, blijven zeuren desnoods, omdat je je niet wilt neerleggen bij de bestaande situatie, maar hunkert naar verandering.
De bediende van de koning houdt vol. “Heer,” zegt hij. “Heer!” De hoveling zal weten wat hij daarmee zegt. Hij zeker. Als dienaar van de koning weet hij wie Heer is en wie niet. De koning is Heer, de keizer bij wie de koning in dienst is. Wat bezielt hem dat hij Jezus nu hier “Heer” noemt? Het blijkt precies datgene te zijn wat Jezus bedoelde, waar hij op wachtte, dat de hoveling Jezus als zijn Heer zou erkennen. “Heer! ga toch mee, voordat mijn kind sterft.” En dan klinkt het woord van Jezus: “ga maar naar huis, daal weer af naar Kapernaüm, je zoon leeft.”

Wonderlijk. En let op wat er dan wordt gezegd. Dit: “de mens vertrouwde het woord dat Jezus tot hem zei.” De mens? Waarom wordt de koninklijke beambte hier opeens mens genoemd? Koninklijke bediende was hij toch? Iemand van de koning? Voor wie de anderen opzij gingen? Zeker, maar pas nu heet hij ‘mens’. Alsof hij nu pas nieuw geboren is, nu hij Jezus als Heer heeft erkend. Nu is hij mensgeworden. Hij vertrouwde het woord dat Jezus tot hem zei.
Hier is het diepste gezegd. Mens ben je als je het woord vertrouwt dat Jezus tot je zegt. Deze mens vertrouwde het woord dat Jezus tot hem zei. Het woord. Dat is het woord van de kerkdienst van Oudjaarsavond, over het begin van het Johannesevangelie. Toen klonk datzefde woord ‘woord’. Het ‘woord’ is vlees geworden, mens geworden en heeft onder ons gewoond. Nu hij dat ‘woord’ vertrouwt, is hij ook zelf mens geworden. En hij gaat. Hij daalt weer af. Om naar Kapernaüm te gaan, moet je letterlijk naar beneden. Maar dat afdalen heeft ook iets van weer het leven in gaan, terug in het alledaagse, naar zijn zoon, die zo ziek is. Hij gaat, maar hij vertrouwt het woord dat Jezus hem gezegd heeft.

Het verhaal van vandaag speelde zich in Kana af. Eerder – 2 weken geleden hier in de kerk – speelde daar zich ook het verhaal van de bruiloft te Kana af. Ook daar vertrouwden mensen op het woord van Jezus: “Schep van het water, breng dat naar de ceremoniemeester.” Ze deden het. Op zijn woord. Net als de hoveling die heeft leren vertrouwen op het woord van Jezus.

Daar is het de schrijver om te doen: geloof het woord van Jezus. Vertrouwen in dat woord. Welk woord? Nou, dit woord: dat je leeft, dat je zoon leeft en dat je zelf leeft. Nee, niet alleen maar lichamelijk, maar meer dan dat, zelfs als je kind gestorven is en ook geldend voor jou: je leeft. Je hebt eeuwig leven. Dat is: je leeft eeuwig als je leven wilt in het spoor van Jezus. Weet dan dat niet het verderf en de ondergang het wint, maar dat je mens wordt, werkelijk mens geworden bent. Zeker, nog altijd mens van vlees en bloed. Maar een mens die van bovenaf nieuw geboren is, tot mens naar Gods beeld, waar iets van de eeuwigheid op straalt.

Zo mag het zijn.

Zingen: Lied 826 – O Christus, woord der eeuwigheid….

Laat ons bidden.

Eeuwige God,

Met de hoveling zijn wij hier, met de dingen waar wij U bij zouden willen roepen. En dat doen we dan ook. We roepen U bij onze zieken, bij die huizen waar leed woont, en noemen de namen die bij ons boven komen. Sta hen bij en breng ons telkens weer tot leven tot mensen van U, betrokken op anderen om ons heen, zo bidden wij: HEER ONZE GOD, WIJ BIDDEN U VERHOOR ONS

Waar de zoon van de hoveling geneest, weten wij van huizen waar kinderen niet genezen zijn, van gezinnen die een kind verloren aan de dood. Wij weten van mensen die een geliefde verloren. Als er geen woorden meer zijn, wees Gij dan daar, in de stilte, de verslagenheid van de wond die blijft, en in de aanwezigheid van dierbaren die bij elkaar schuilen. Zo bidden wij: HEER ONZE GOD, WIJ BIDDEN U VERHOOR ONS

Wij dragen aan U op die plaatsen in deze wereld waar kinderen massaal sterven. Het onnoemelijke leed in delen van Afrika, dat we niet eens horen in het nieuws, omdat het geen nieuws meer is, maar waar ook vorig jaar weer 6000 kinderen stierven aan de mazelen. We dragen die plaatsen aan U op zoals in Jemen, waar alsmaar wapentuig wordt uitgeprobeerd, uit allerlei zogenaamd ontwikkelde landen afkomstig en waar vrij massaal over gezwegen wordt. Om vrede bidden wij, zeuren wij, met al die slachtoffers en getroffenen, zo bidden wij: HEER ONZE GOD, WIJ BIDDEN U VERHOOR ONS

Waar de hoveling vertrouwde op het woord en moest gaan handelen door af te reizen naar zijn zoon, bidden wij U voor ons allen. Leer ons te vertrouwen op het woord dat ons oproept te doen wat gedaan moet worden, zo bidden wij:
HEER ONZE GOD, WIJ BIDDEN U VERHOOR ONS

Collecte

Zingen: Lied 345 – Gij hebt uw woord gegeven

Zegen

Zingen: Lied 415 vers 3