Cantatedienst 127, 13 maart 2011

13 maart 2011
Zondag Invocabit – eerste zondag van de 40 dagen.
Cantatedienst.

Voorganger: ds Aart C. Veldhuizen.
Organist: Sietze de Vries.
Nevendienst: Angela Wind en Tinka de Jong.
Kind van dienst: Femke de Jong.

De Bachcantate wordt uitgevoerd door:
 Martini Jongenskoor Sneek
Else Linde Buitenhuis – sopraan
Gijs Bos – tenor
Sander de Jong – bariton
Viool 1  Mara Oosterbaan
Viool 2  Annerien Stuker
Altviool Mirjam Klein
Cello Ilse te Wies
Hobo 1 Esther den Boer
Hobo 2 Esther Stoffers
Fluit 1 Thomas Trieschijn
Fluit 2 Simon Duim
Trompet Jan Vermaning
Continuo Sietze de Vries
o.l.v. Rintje te Wies.

Welkom in de Martinikerk!
Vanmorgen een heuse Bachcantate. Als in de tijd van Bach wordt de Cantate niet vanaf het liturgisch centrum uitgevoerd, want het is de liturgie die centraal staat, maar vanaf de galerij die bij ons de ‘Engelenbak’ heet. Vandaag begint de 40 dagentijd en de kleur is paars, de kleur die past bij deze periode van inkeer en bezinning. We starten met het lezen van het eerste gedeelte van het lijdensverhaal volgens Matteüs. Een goede dienst gewenst!
Ave.

 

Orgelspel:           Matthias Weckmann (1616-1674): Ach wir amen Sünder (3 versus)

 Dienst van de voorbereiding.

De tafelkaarsen worden aangestoken.

We zingen staande Psalm 127 vers 1 en 2.

Voorg: Onze hulp is in de Naam van de HEER
Allen:   die hemel en aarde gemaakt heeft
Voorg: die trouw houdt tot in eeuwigheid
Allen:   en het werk van zijn hand niet los laat.
Voorg: Laat ons bidden:

Kind:     God, hier zijn wij, uw kinderen.
Voorg: Soms voelen we ons verloren in deze grote wereld.
Kind:     Soms doen we dingen die niet kunnen.
Voorg: Soms zijn we ver weg van U en van elkaar.
Kind:     Daarom bidden wij U:
Allen:   Leid ons uit de duisternis
en doe ons weer in vrede leven.
Amen.
(we gaan zitten)

We zingen Gezang 184 vers 1.

Jullie gaan nu naar de kindernevendienst. Als jullie straks terugkomen, dan mag je direct bij heit en mem gaan zitten. Want dan klinkt er eerst muziek. De muziek wordt gezongen door het jongenskoor dat altijd hier in de kerk oefent op maandag- en woensdagavond. Er zijn hele grote jongens bij, jonge mannen, maar ook jongens van jullie leeftijd. Jan Tjerk bijvoorbeeld, kun je even zwaaien?
Als jullie straks terugkomen, gaan we dus eerst naar muziek luisteren. Het is muziek van 11 februari 1725, bijna 300 jaar oud. Bach heeft het geschreven. Voor elke zondag schreef hij een Cantate,  een zangstuk voor koor en solostemmen. Sommige mensen bedenken muziek omdat ze verliefd zijn. Bach niet. Hij schreef zijn muziek niet omdat hij verliefd was, maar hij deed het voor God, om God te eren. En hij deed het voor de mensen. Om de mensen het Bijbelgedeelte dat gelezen werd, nog een keer uit te leggen.
Daarom stel ik voor dat we, als ze klaar zijn, niet gaan klappen, want dat past daar niet bij. God klapt boven wel ergens. En als je toch wilt klappen, dan doen we dat gewoon helemaal aan het einde van de dienst, na het orgelspel. 

Dienst van de Schriften.

Voorg: De HEER zal bij u zijn!
Allen:   De HEER zal u bewaren!
Gebed.

Lezing: Matteüs 26:1-16 in stemmen.

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Met Bach gaan we de 40 dagen in. En hoe.
Het openingskoor van zo dadelijk is eigenlijk te groot, er gebeurt te veel om in één keer te bevatten. Het is stralend, maar ook al haast Passionsmusik. Je ziet Jezus al bijna gaan door de straten van Jeruzalem, met een woedende menigte om hem heen. De twee fluitisten spelen steeds kort-lang, kort-lang. Daar gaat iemand die gefolterd gaat worden, je hoort de gesel al. Wat doet Jezus daar door die straten van Jeruzalem?
Het antwoord geven de strijkers. Die spelen zonder woorden in langzame streken het lied: “Christe du Lamm Gottes, der du trägst der Sünd’ der Welt, Erbarme dich unser”. Daar gaat Jezus dus, als het lam Gods, dat de zonden der wereld draagt. Hij draagt. Hij draagt de last, de zwaarte van die manieren van leven van ons, van de Petrussen en de Judassen en gaat er onder gebukt, wordt er het slachtoffer van. En in de baspartij klinkt geregeld de 1e regel van het lied dat we voor de dienst hoorden vanaf het orgel: “Ach Herr, mich arme Sünder”. En dat allemaal in één openingskoor.
Niet alleen de muziek, maar ook al die woorden en titels die er voor Jezus gegeven worden zijn haast te veel. Wat wil dat eigenlijk allemaal zeggen?

Er komt een vrouw binnen. Zomaar. We horen niet wie ze is. Anoniem. Alsof ze zomaar is binnen gekomen, met een dure fles vol kostbare mirre, die ze vergiet over het hoofd van Jezus.
“Vrouw, moet dat nou? Kan dat geld niet beter besteed worden aan de armen? Verkwisting is het. Zonde. Mirre gebruik je bij een bruiloft, dan wordt het bruidspaar gezalfd. En bij een begrafenis, dan zalf je het lichaam. Maar hier en nu? Verkwisting. Echt, dat geld is beter op zijn plek bij de armen. En Jezus, daar gaat het jou toch ook om? Om de armen?”
De leerlingen begrijpen het niet. Ze zien niet dat nu juist het hele evangelie, ja, zelfs de hele Bijbel, om verkwisting gaat. Over God die zich zomaar weggeeft. En over Jezus die zijn leven weggeeft, omdat hij zich weigert neer te leggen bij hoe het er hier onder ons aan toe gaat. Daarom is het dat er titels aan Jezus zijn gegeven als waar mens en waar God, of ook wel: zoon van God. Die titels zijn niet bedoeld als een biologische beschrijving, maar geven aan dat hij helemaal bij God past, als twee druppels water. Sprekend God.
Maar dat zien de leerlingen allemaal nog niet. Logisch bekeken hebben de leerlingen gelijk. Het geld had beter aan de armen gegeven kunnen worden. Het kost nogal wat! Als wij niet uitkijken, praten wij net zo. Als we niet uitkijken, moet alles nut hebben en functie. Als we niet uitkijken is het spontane gebaar, het gebaar van liefde, of van een vrouw die binnenkomt en iemand hulde brengt en Jezus zalft met dure olie, zonde. Verkwisting. Als we niet uitkijken vinden we het verspilling van geld als er op hoog niveau wordt gemusiceerd ter ere van God. Als we niet uitkijken vinden we het helemaal niet nodig dat God afdaalt tot ons, kunnen we het wel zonder hem. Als we niet uitkijken dan zijn we als christelijke gemeente een groep mensen met alleen nog maar een moreel handboek van regels waarin precies staat hoe we moeten leven. Het zou afgepaste en chagrijnige christenen van ons maken.
Nee, deze vrouw is anders. Ze heeft iets van een goddelijke royaliteit. Ze heeft veel geld verspild aan dure olie en die giet ze zomaar uit over het hoofd van Jezus. Is er een groter gebaar van liefde denkbaar, dan een vrouw die dure olie uitgiet over het hoofd van Jezus, of een gelovige muzikant die heel zijn leven heeft ingezet om muziek te schrijven ter ere van God?
Ja, toch wel. We gaan er van lezen in de komende weken. Over ene Jezus van Nazaret, die zich niet aanpassen wil aan de keurige dames en heren, maar blijft preken over een Rijk dat niet van deze wereld is, een Rijk waar ieder telt, rijk èn arm, man èn vrouw, keurig mens en zondaar, hoer en tollenaar, soldaat en moordenaar. Jezus blijft weigeren om mensen af te schrijven, maar blijft mensen vol liefde benaderen. Het kost hem zijn leven en dat zou je verspilling kunnen noemen. En het zou ook verspilling zijn als het daarna gestopt zou zijn. Als wij niet mee zouden doen. Als wij dat hele verhaal van Jezus alleen maar zouden zien als een verhaal van toen en toen, maar niet zelf op zouden staan en ons niet zelf zouden laten inschakelen voor dat Rijk waar Jezus over spreekt, dat Rijk van vrede en recht.
Hij sterft immers voor ons? Die woorden zijn vaak verstaan op de manier zoals Bach dat deed. Dat God toornig op ons is, boos, maar dat Jezus daar de straf voor krijgt, in onze plaats. Dat maakt een tegenstelling tussen God en Jezus. De woorden dat Jezus voor ons sterft, mogen meer worden verstaan in de zin dat hij voor ons uit sterft, eerder dan wij. Hij is ons voorgegaan in het vertrouwen dat die diepe weg naar de dood een weg van nieuw leven wordt. Dat wijst de weg die wij moeten gaan. Hij eerst, dan wij. Hij voor ons uit.
Maar de andere kant is er ook. Die kant wordt vol verve door Judas gespeeld. Judas heeft andere plannen. En dat is een keuze die verleidelijk is. Judas wil dansen naar de pijpen van de hoge heren. Maar Jezus wijst op de vrouw en hij zegt: “Over haar zal tot haar gedachtenis gesproken worden, tot in de Protestantse Gemeente van Sneek op 13 maart 2011, want zij heeft deze mirre uitgegoten over mijn lichaam, om mijn begrafenis voor te bereiden.”
De verspilling van de mirre wijst naar de verspilling van het leven van Jezus. Want zo is God, een God van verspilling, verkwisting. Hij geeft zich zomaar weg. Op het oog verspillend, als parels voor de zwijnen. Maar wie dat als alleen maar als verspilling ziet en zich niet mee laat inschakelen en blijft afzien op anderen zonder te kijken met de ogen van Jezus, met de ogen van God, is als een Judas.
Daarom: 40 dagen krijgen we om van hem te leren, om ons leven af te stemmen op de weg die Jezus gaat, om ons leven te gaan in het spoor van God die telkens weer gaat in ons midden, in zijn afdalen tot de allerminsten, tot in ons. Dan mag het Pasen worden. Dan worden we bevrijd als eens uit Egypte, bevrijd van onze tekortkomingen, van die kortzichtigheid die de bijbel zonde noemt. En dan mogen we opstaan tot een nieuw leven, achter Jezus aan. En dan mag je sterven, zoals de bas zal gaan zingen, in het diepe vertrouwen dat je leven ertoe heeft gedaan en dat je eeuwig zal bestaan. Omdat dat de God van Jezus Christus zich met zijn verspillende liefde ook over jou ontfermen zal.

Lof zij u Christus, in eeuwigheid,
Amen.

We zingen Gezang 178 vers 1 en 3.
De kinderen komen terug van de nevendienst.

Cantate 127 van Johann Seb. Bach (1685-1750)

“Herr Jesu Christ, wahr’ Mensch und Gott”

 

1. Coro:

Herr Jesu Christ, wahr’ Mensch und Gott,
Der du littst Marter, Angst und Spott,
Für mich am Kreuz auch endlich starbst
Und mir deins Vaters Huld erwarbst,
Ich bitt durchs bittre Leiden dein:
Du wollst mir Sünder gnädig sein.

 

2. Recitativo (tenore):

Wenn alles sich zur letzten Zeit entsetzet,
Und wenn ein kalter Todesschweiß
Die schon erstarrten Glieder netzet,
Wenn meine Zunge nichts, als nur durch Seufzer spricht
Und dieses Herze bricht:
Genug, dass da der Glaube weiß,
Dass Jesus bei mir steht,
Der mit Geduld zu seinem Leiden geht
Und diesen schweren Weg auch mich geleitet
Und mir die Ruhe zubereitet.

 

3. Aria (soprano):

Die Seele ruht in Jesu Händen,
Wenn Erde diesen Leib bedeckt.
Ach ruft mich bald, ihr Sterbeglocken,
Ich bin zum Sterben unerschrocken,
Weil mich mein Jesus wieder weckt.

 

4. Recitativo et Aria (basso):

Wenn einstens die Posaunen schallen,
Und wenn der Bau der Welt
Nebst denen Himmelsfesten
Zerschmettert wird zerfallen,
So denke mein, mein Gott, im besten;
Wenn sich dein Knecht einst vors Gerichte stellt,
Da die Gedanken sich verklagen,
So wollest du allein,
O Jesu, mein Fürsprecher sein
Und meiner Seele tröstlich sagen:

Fürwahr, fürwahr, euch sage ich:
Wenn Himmel und Erde im Feuer vergehen,
So soll doch ein Gläubiger ewig bestehen.
Er wird nicht kommen ins Gericht
Und den Tod ewig schmecken nicht.
Nur halte dich,
Mein Kind, an mich:
Ich breche mit starker und helfender Hand
Des Todes gewaltig geschlossenes Band.

 

5. Koor:

Ach, Herr, vergib all unsre Schuld,
Hilf, dass wir warten mit Geduld,
Bis unser Stündlein kömmt herbei,
Auch unser Glaub stets wacker sei,
Dein’m Wort zu trauen festiglich,
Bis wir einschlafen seliglich.

1. Koor:

Jezus Christus, waarlijk mens en God,
die martelingen angst en spot doorstond,
en voor mij aan het kruishout stierf
en zo mijns Vaders gunst verwierf,
ik bid u om uw bitter lijden:
wil mij, zondaar, genadig zijn.

 

 
2. Recitatief (tenor):

Als alles eens uiteenvalt
en het kille doodszweet
de verstarde beenderen bedekt,
als mijn tong niets meer dan zuchten kan 

 

en dit hart breekt:
Genoeg is het dan, dat het geloof weet
dat Jezus mij bijstaat,
die vol geduld zijn lijdensweg gaat
en op die weg ook mij geleidt,
mij rust bereidt.

 

3. Aria (sopraan):

De ziel rust in Jezus’ handen
terwijl de aarde dit lichaam bedekt;
ach, roep mij snel, gij doodsklokken
ik ben voor sterven onverschrokken
omdat Jezus mij weer wekken zal.

 


4. Recitatief en Aria (bas):

Als eenmaal de bazuinen klinken
en het hele wereldgebouw
met de muren van de hemel
vernietigend zal instorten,
denk dan aan mij ten goede, God;
Als uw knecht zich voor de rechter stelt
en gedachten hem aanklagen
wilt gij dan, gij alleen
o Jezus, mijn voorspraak zijn
en tot mijn ziel troostvol zeggen:

Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
hemel en aarde zullen in vuur vergaan,
maar een gelovige blijft eeuwig bestaan.
Hij zal niet in het gericht komen
en de dood niet voor eeuwig smaken.
Houd u alleen maar,
mijn kind, aan mij vast,
Ik breek met sterke en helpende hand
de boeien van de dood los, die u insluiten.

 

 

 

O Heer, vergeef al onze schuld,
help ons te wachten met geduld,
tot ons uur geslagen heeft.
Dat ons geloof steeds waakzaam zij,
om te vertrouwen op uw woord
totdat wij zalig inslapen.

 

Met de kinderen bij de eerste statie. We ruiken wat mirre is en bekijken de eerste statie die de kinderen gemaakt hebben.

Gebeden met een telkens gezongen: Heer onze Heer, wij bidden U verhoor ons.

Collecte onder orgelspel: improvisatie.

We zingen een lied van Willem Barnard (mel. Gezang 173):

1. Alles wat over ons geschreven is
gaat Gij volbrengen in de veertig dagen,
de tien geboden en de veertig slagen,
dit hele leven dat geen leven is.

2. De schepping die voor ons gesloten was
ontsluit Gij weer, Gij opent onze ogen.
O Zoon van David, wees met ons bewogen,
het vuur van bloed en ziel brandde tot as.

3. Maar, Heer, de haard van uw aanwezigheid
zal in ons hart een vreugdevuur ontsteken;
Gij waart met ons, Gij zult ons niet ontbreken,
Gij Hogepriester in der eeuwigheid.

4. Gij onderhoudt de vlam van ons bestaan,
aan U, o Heer, ontleent het brood zijn leven.
Ons is een loflied in de mond gegeven,
sinds Gij de weg van ’t offer zijt gegaan.

Zegen.

Orgelspel: improvisatie.

Collecte bij de deur voor de bestrijding van de onkosten van deze dienst.