Wonderen van dementie

Het skûtsje in de gang van het verpleeghuis.

In de verpleeghuizen Bloemkamp en de Flecke mag ik als geestelijk verzorger tweeënhalve dag per week ronddolen in de wondere wereld van dementie. Vandaag ontmoet ik een mevrouw die weinig tijd voor me heeft. Ze moet de bus halen om weer op tijd thuis te zijn. Ze vertelt me dat haar ouders willen dat ze op tijd uit school komt. Ouders kunnen erg ongerust zijn als je laat uit school komt. Blijkbaar ook nog als je 79 jaar bent. Ik vraag haar:
“Zal ik een stukje met u oplopen? Ik moet ook die kant op!”
“O, gezellig”, zegt ze.

Samen lopen we door de gang van de afdeling en de centrale hal van het verpleeghuis. De mevrouw blijft maar lopen. Als het lopen haar uitput, stel ik voor om even te gaan zitten en haal een kopje koffie voor haar. In de centrale hal staat een echte bushalte. Dat daar nooit een bus langs komt, hindert haar niet. Dat ze de bus moest halen, is ze allang vergeten.

Mensen met alzheimer en dementie leven in een wondere wereld. Wij zeggen dan dat ze dingen zien die er niet zijn. Maar misschien is het wel jammer dat wij zulke dingen niet kunnen zien. Daarover straks meer. Eerst moet ik dit kwijt: het lijkt me akelig om niet meer over mijn verstandelijke vermogens te kunnen beschikken. Het is naar en heel verwarrend om elke keer niet te weten waar je bent en wat je hier doet. Ik moet er niet aan denken dat ik als 79 jarige niet begrijp waarom mijn vader en moeder me niet komen ophalen.
In onze cultuur willen en moeten we mensen zijn die iets kunnen. Als we ons verstand en geheugen kwijt raken, kunnen we niks meer, zo zeggen we. We vinden bijna dat we, als we niks meer kunnen, niemand meer zijn. En dat kan niet, want als mensen moeten we nuttig zijn voor onze samenleving. Vinden we.
Het zal u misschien verbazen dat ik dat zeg, maar dat is een zieke manier van denken. Wij lijden namelijk aan een ernstige mate van geheugenverlies. We zijn al helemaal vergeten hoe het was toen we nog kleine mensjes waren van een half jaar oud. Afgezien van huilen en poepen kon je helemaal niks. Maar je was wel degelijk iemand die er mocht zijn. Mensen die je luier verschoonden, spraken op hoge toon lieve woordjes tegen je. Ze waren blij met je. Als we ons geheugen weer opfrissen en onze babytijd weer herinneren, weten we weer, dat niet wat iemand kan iemand de moeite waard maakt, maar dat iemand er is. Ik wil me er sterk voor maken, dat we niet letten op wat een ander kan of niet meer kan, maar dat we elkaar zien als mensen die er mogen zijn.

Diezelfde middag zit ik op een hardhouten bank die op de gang van één van de afdelingen in Bloemkamp is neergezet. Naast me zit een oudere heer. Het is druk op de gang. Samen kijken we naar iedereen die voorbij komt. Ik vraag hem:
“Had u vroeger ook een bank voor het huis staan?”
De man knikt. “Daar zat ik graag op.”
“Wat zag u toen, als u op uw bank voor het huis zat, vroeger?”
De heer denkt even na. Dan zegt hij: “Boten”.
“Ah, u woonde aan het water”, constateer ik.

De man knikt.
Dan stoot hij me aan en wijst naar rechts, voor me langs, de gang in. Hij zegt:
“Kijk, daar komt net een skûtsje aan!”
Ik kijk. De man ziet een skûtsje aankomen, dwars door wat ik alleen maar zie als de gang van het verpleeghuis. De man wijst het skûtsje na terwijl het voorbij zeilt. Hij glundert van oor tot oor. Ik zie niets. Jammer dat ik het niet kan zien. En wat rijk, dat hij midden in het verpleeghuis, zomaar door de gang een skûtsje voorbij ziet komen zeilen. Ook dat brengt de wondere wereld van de dementie.

Je zou er bijna jaloers op worden.

Aart Veldhuizen.