Verslag fietsreis Assisi

 

 Zie hier de Voorbereidingen fietstocht Sneek – Assisi

 

Het televisie programma Geloven op 2 zond op Nederland 2 een portret van me uit op 24 januari 2014 dat 4 juni 2014 nogmaals werd uitgezonden. Het interview en portret gaat over de fietstocht naar Assisi. Je kunt het nazien via deze link: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1422910#00:05:02.  Het start na de reclame. 

Terug naar Ga toch fietsen!

Terug naar Startpagina

Wil je reageren? Dat kan hier.

Vanaf 18 juni 2014 fiets ik van Sneek naar Assisi. De route is door Paul Benjaminse samengesteld, zie daarvoor het overzichtskaartje uit één van zijn routeboekjes:

Op een paar plekken wijk ik van bovenstaande route van Paul Benjaminse af. Zo rijd ik niet via Maastricht, maar via Aken, waar ik vanaf Sneek in drie dagen heen wil fietsen. Bij het binnenrijden van Luxenburg kom ik dan op de route die de kaart aangeeft. Qua alternatieven kies ik niet de omweg via Luxemburg, Metz en Straatsburg en niet de trein via St. Moritz. Ik fiets de Alpen over via de Splügenpass van 2115 meter hoogte en ga daarna via Brescia en Mantova op Florence aan. Na Florence rijd ik via een andere route naar Assisi.

Onder elk routeverslag staat een kaartje met daarop de etappe van die dag. De kaartjes zijn gemaakt door Ellert Jongstra uit Blija. Ellert reuze bedankt!

Ellert fietst trouwens ook wel eens een stukje, klik hier voor zijn site:  http://ellertfietst.webklik.nl/page/ellert-fietst-in-2014

Etappe 1: Woensdag 18 juni, Sneek – Wapenveld, 105 km.

Vanmorgen brak de grote dag aan. Selma had vrij genomen, Annemarie moest al vroeg naar school en André naar zijn werk. Selma en ik deden rustig aan, alhoewel er natuurlijk nog even van alles moest. In de badkamer schoot een kastje van de muur en het lukte mij het kastje er helemaal af te slopen, maar niet om het weer op te hangen. Hopelijk zal mijn fiets sterker zijn. Omdat een fietsachtertas niet lekker zat heb ik daar nog een tijdje zitten prutsen. Niet dat mijn gepruts dingen oplost, maar niemand kan zeggen dat ik er niet naar gekeken heb. Selma had verse vruchtensap gemaakt, zelfs een smootie. Het doet me denken aan de smooties die wekelijks door een vrijwilliger op afdeling Balsemien in Bloemkamp worden gemaakt.

Na negen uur dronken we nog een bakkie samen. Toen brak het moment van vertrekken aan. Het goot inmiddels buiten van de regen en dan weet je dat het tijd wordt om op de fiets te stappen. Toch gek: voor onze drie kinderen zijn het spannende weken van studie of school en Selma neemt afscheid van haar werk om na de zomer in en rond Sneek te beginnen. En onderwijl stap ik op mijn fietsje. Wat een luxe!

Selma besloot toch om mee te rijden. Niet helemaal naar Assisi, maar wel een stukje om me uitgeleide te doen. Zo stapten we beiden op de fiets, reden van het erf af, rechtsaf en weer rechts op de rotonde af achter ons huis. En toen konden we niet verder. Twintig meter van ons huis stonden we al vast. Een vriendelijke man zei: “de rondweg wordt geasfalteerd en het asfalt is nog nat. U kunt de weg niet oversteken.” Ik hief mijn armen ten hemel en riep: “Meneer, ik moet naar Rome, hoe kom ik daar dan?” De man bleef rustig en legde uit met welk ommetje het wel kon. Gelukkig, het zou toch wat zijn als Assisi onbereikbaar zou zijn vanwege de asfalteerdrift van de gemeente Sudwestfryslan!

Bij de volgende rotonde kon de weg wel worden overgestoken en zo gleden we samen het aquaduct in. Net als vroeger bij een helling deden we bij het uitkomen van het aquaduct wedstrijdje wie het eerste boven was. En zo stonden we even later innig verstrengeld bij het bord ‘einde Sneek’. Selma maakte een paar foto’s, we wensten elkaar het goede en daar ging ik, af en toe achterstevoren op de fiets om maar zo lang mogelijk te blijven zwaaien. Toen verdwenen we voor elkaar uit beeld. Voor misschien wel vier weken!

De regen is motregen geworden. “Echt zoals het altijd is”, had Selma nog gezegd, “als we op vakantie gaan, regent het altijd.” “Ach,” had ik geantwoord, “ik rijd gewoon door tot het mooi weer wordt.”

De pont nadert, de pont naar Langweer, waar ik tegenwoordig zo dikwijls overheen ga. De pontwachters kennen me inmiddels allemaal, of ik nou met de fiets kom of met een van onze auto’s. Zou de pontwachter me nu ook herkennen?  Ik grinnik. Ik ben immers vermomd in al die fietskleren. En ja hoor, de pontwachter kijkt, hangt zijn portemonnee om en komt naar buiten. Bovenaan de trap staat hij stil: “O, u bent het, neem me niet kwalijk.” “Ja, ik ben verkleed vandaag.” Hij lacht en informeert naar de reis. 

In Langweer is alles rustig. De kerk is dicht, dus er wordt dit keer geen kaarsje aangestoken. In mijn voortasje rammelen de pannetjes dat het een lieve lust is en zo rammel ik door Langweer heen. Onderweg naar Sint Nic begint het weer wat te regenen. Mijn fietsjasje is gelukkig waterdicht. Van buiten dan. Tegen het vocht dat van binnenuit komt – en dat is bij mij altijd een hoop – werkt het niet. Misschien zou ik dus beter helemaal geen waterdichte kleren aan moeten doen.

Ik koers op Lemmer aan. Onderweg zit ik te denken hoe ik na Lemmer verder zal fietsen. Ik besluit een stukje Noordoostpolder te nemen, door het Kuinrebos naar Kuinre en dan via de oude zeedijk naar Blokzijl. Het zal de laatste zeedijk zijn van deze vakantie. In het bos eet ik een boterhammetje.

Daarna gaat het hard naar Blokzijl en Zwartsluis. Wel merk ik dat de fiets wat minder in balans is. Met losse handen trilt het stuur. Nou fiets ik meestal niet met losse handen, maar eerder was dit niet. De tassen zijn vol en zijn zwaar, misschien is het gewicht toch niet goed verdeeld. Ik heb een hoop bij me, meer dan genoeg gereedschap om mijn fiets helemaal uit elkaar te halen. Probleem is alleen wel dat ik hem dan zonder hulp niet meer in elkaar krijg. Zo heb ik reservespaken bij me en een extra binnen- en buitenband, maar ik hoop het niet nodig te hebben. 

Onder Zwartsluis blijkt de pont naar Genemuiden niet te bereiken te zijn. Net als zes weken geleden, toen ik van Rotterdam naar Sneek fietste, zijn ze nog steeds met de weg bezig. Zo loop ik het mooie dijkje aan de overkant van het Zwarte Water mis. Ik besluit rechtdoor te fietsen langs de grote weg naar Hasselt. Daar steek ik het water over en neem ik het tweede stuk van het dijkje langs het Zwarte Water. Als ik Zwolle binnen rijd, stuit ik op een fietswinkel. Ik heb de indruk dat mijn achterband wat harder kan. Vanmorgen heb ik 4 bar in mijn Big Apples gedaan, tenminste, dat dacht ik. De achterband blijkt maar 3 bar te hebben. Ze blazen er wat lucht bij tot ruim 4 bar. En warempel: ik kan weer met losse handen fietsen zonder dat het stuur gaat trillen. 

In Hattem neem ik het eerste ijsje. Dat behoeft even uitleg. Pa en ma waren zo origineel dat ze me voor de reis 50 euro aan ijsjesgeld gaven. Ze konden zich namelijk nog goed herinneren hoe gek ik op ijs was. Vooral Italiaans ijs, maar het ijs in Hattem is ook lekker. Ik houd het geld apart in een envelop.

Om kwart voor vier ben ik in Wapenveld en bel ik bij mijn ouders aan voor de eerste overnachting. We kijken samen voetbal met het bord op schoot. Ma heeft een heerlijke witlofschotel gemaakt.

De eerste 105 km zitten er op. Morgen op naar Jos van Eyck in Gogh. Oant moarn!

Kaartje etappe 1:

 

Etappe 2: Donderdag 19 juni, 113 km.

Ma had een groot bord havermout klaargemaakt. Heerlijk, daar fiets je prima op. Pa had allemaal pakketjes met versgebakken krentenbrood klaargemaakt. Samen met het dozijn snickers en marsen moet de dag weer door te komen zijn. Het duurt niet lang of alles zit weer op de fiets, inclusief mezelf. Het is frisser dan gisteren, maar ik waag het toch in T-shirt en bodywarmer. Het is lekker om jezelf warm te moeten fietsen. We nemen afscheid van elkaar en nagezwaaid fiets ik de Wildekampseweg uit.

Net buiten Wapenveld zie ik iemand lopen die me erg bekend voor komt. Van mijn 8e tot mijn 13e woonde ik in Wapenveld. Ik knijp in de remmen en zeg: “Vorderman? Jan Vorderman?” “Nee dat is mijn broer, ik ben Johan, maar wie ben jij?” “Ik ben Aart Veldhuizen, vandaag vermomd als fietser. Zat jij niet bij mijn broer Gert in de klas en jouw broer Jan bij mij?” Johan knikt. We raken aan de praat. Hij vertelt van de ruimte die er gemaakt moet worden in geval van extreem hoog water van de IJssel. Tussen Vorchten en Wapenveld wordt een gigantisch terrein klaar gemaakt om water op te vangen. Johan had in 1995 (of was het 2005?) een nieuwe boerderij laten bouwen. Die moest tegen de vlakte. In plaats daarvan gaat hij in Nunspeet een kleinschalige woonvorm voor verstandelijk gehandicapten beginnen.  

Na 20 minuten stap ik weer op de fiets. Assisi komt per slot van rekening niet mijn kant op. De route is opnieuw mooi. Goed te zien is dat over een behoorlijke afstand alle bewoning is gesloopt. Het puin ligt netjes op hopen en wordt ongetwijfeld netjes afgevoerd. Fietsend door Nederland besef je hoe netjes alles is. Zal het overstromingsgebied nog speciaal ingericht worden? Mag de natuur daar haar gang gaan? Wordt er een plas aangelegd van het zand waarmee de nieuwe dijk wordt opgehoogd en ontstaat er zo weer nieuwe waterrecreatie? Geen idee hoe ze dat doen eigenlijk.

Ik bereik de IJsseldijk. De IJsselvallei is mooi. Overweldigend groen, de smalle IJssel met af en toe een bootje, kronkelende dijken en regelmatig kerktorens die naar de hemel wijzen. Zo kom ik in Tongeren aan. Opeens sta ik voor de kerk, monumentaal en uit de 14e eeuw, maar helaas gesloten. Wat is dat toch dat wij in Nederland alleen voor zondag kerken hebben en dat die prachtige gebouwen zes dagen per week potdicht zitten. Ik strijk op een bankje neer. Het is koud en ik loop even de Coöp binnen om een paar pakjes chocoademelk te kopen. Het eerste pakje nuttig ik samen met krentenbrood van pa op het bankje. Als ik om me heen kijk, zie ik dat er een bordje bij staat waarop te lezen valt dat dit bankje geplaatst is ter nagedachtenis van al die dieren die vanwege de MKZ-crisis moesten worden opgeofferd. Dat staat er: opgeofferd. Als ik weer op de fiets zit moet ik steeds over dat woord nadenken. Is het niet zo dat dieren al zo vaak worden opgeofferd omdat ze bedoeld worden voor menselijke consumptie? En is het niet zo dat ze toen werden opgeofferd omdat de MKZ-crisis tot stand moest worden gebracht? Wij woonden toen ook dichtbij zo’n MKZ-haard en hadden schapen achter het huis. Eigenlijk moesten we precies bijhouden wie ons huis bezocht, maar in de dorpspastorie van Veenwouden, waar het een zoete inval was, was dat niet mogelijk. Wel werden er ontsmettingsmatten voor de kerkdeur gelegd. Van Franciscus van Assisi, die ik in Assisi bezoeken ga, gaat het verhaal dat hij preekte voor de vogels. Zelf ben ik vanaf mijn achtste vegetariër omdat een slager zo onhandig was om een slachtpartij aan kinderen te laten zien. Gek is dat: hoe langer je vegetariër bent, hoe prinicipiëler het eigenlijk wordt. Een paar kilometer verderop huppelt een konijntje over de weg. Ineens kan ik me voorstellen dat ik zo’n konijntje zou eten. Al heb ik in geen 44 jaar vlees gegeten, kan ik me voorstelen dat het mals is. En zacht. En daarmee bedoel ik niet de vacht, want ik neem aan dat ze die haren er altijd vanaf stropen. Eigenlijk jammer, want die lijken me nou juist het zachtst. 

Om twaalf uur ben ik al in Doesburg. Ik bel met Jos over onze afspraak. Jos van Eyck heb ik via internet leren kennen. Hij woont in Goch en vertrekt een dag later via dezelfde route die ik ga volgen naar Rome. Hij nodigde me uit om bij hem te overnachten en fietst me tegemoet. We spreken af bij het pontje bij Millingen aan de Rijn. Ik ben er om kwart voor twee. Tien minuten later komt het pontje aanvaren met Jos daarop. We zien elkaar voor het eerst van aangezicht tot aangezicht. Samen steken we over en fietsen de laatste 25 km naar het huis van Jos. We hebben hele gesprekken onderweg. Jos is gepensioneerd musicus en we hebben veel raakvlakken. Ruim een uur later zijn we bij het huis van Jos en zijn vrouw Henrian. Ze hebben een prachtig huis vol met kunst en muziek. We praten heel wat af en eten verrukkelijk van de soep en asperges die Henrian ons voortovert. Morgen vertrek ik naar Aken via een route die Jos heeft uitgestippeld. Het is 118 km en het lijkt me veel zoeken en heuvel op en af. We zullen zien. Als ik het haal tref ik in Aken Ellert Jongstra (http://ellertfietst.webklik.nl/page/ellert-fietst-in-2014). In 2000 waren wij fietsmaatjes toen we vier jaar geleden samen de Hanzefietstocht reden. Hij is onderweg op zijn Ronde van de Benelux. Voorlopig hebben we om 20.00 uur afgesproken voor de Dom van Aken. 

Tot morgen!

Kaartje etappe 2:

 

Etappe 3: Vrijdag 20 juni, Goch – Aken, 143 km.

Gisteravond hebben Jos en ik nog lang zitten praten. We beluisterden samen muziek en zaten daar veel over te praten. Jos heeft zijn hele leven in de muziek gewerkt, zowel als docent, zangleraar, solist (tenor) en als dirigent. Ik vertelde hem van mijn interesse hoe componisten door middel van muziek een tekst uitleggen. Ik vind het leuk om zo Bijbelwetenschap en muziek te combineren. Ik vertel dat ik het bewonderenswaardig vind dat je aan Bachs cantates kunt horen dat hij Grieks en Hebreeuws beheerste en het jammer vind dat Handel in zijn interpretatie van Bijbelteksten vaak mis zit en dus aantoonbaar zijn talen niet kende. Het gaat Jos echter puur om wat er in de muziek gebeurt. Uiteindelijk ben ik toch nog maar naar bed gegaan, prima geslapen in de luxe logeerkamer. 

Om zeven uur stond ik op. Toen ik aangekleed en met ingepakte tassen de kamer inkwam hadden Jos en Henrian de tafel al gedekt. Jos was zelfs al naar de bakker geweest. Natuurlijk moest ik ook een paar van die heerlijke broodjes meenemen.

Jos zat in fietskleding en was van plan om mee te fietsen. Blijkbaar had hij nog een training nodig. Via een prachtige route bracht hij me de eerste 45 km op weg, tot net voor Venlo. Daar troffen we fietsers die net uit Livorno kwamen. De ober ging speciaal voor ons bij de banketbakker wat lekkers voor bij de koffie halen. Jos wilde per se afrekenen, hij denkt blijkbaar dat ik bij Plantein niet genoeg verdien. Als hij ooit in Sneek langs komt, zal ik hem dat wel betaald zetten. Dan gaat Jos rechtsomkeert. Thuis moet hij nog het nodige doen voor zijn vertrek van morgen. Hij reist via dezelfde route als ik naar Rome en hij rijdt hard. Hij haalt me vast in, maar ach, ik sta de gele trui graag af. En de bolletjestrui kan hij ook krijgen.

Ik ben rap Venlo door, via een fietspad langs de Maas. Onder Venlo kom ik door een kloosterdorp. Ik ben even in dubio over de route en spreek een oudere man aan die op een bankje een sigaar zit te roken. Ik vraag wat de snelste weg is naar Swalben. Hij wijst me de weg en voegt eraan toe dat het een heel eind is. Ik zeg dat ik naar Rome moet en of hij een snellere weg naar Rome weet. Hij lacht. “Waar komt u vandaan?” “Uit Sneek!” “Ik ben eigenlijk ook een Fries,” zegt hij, “uit Kollum”.  “Waarom spreken we hier dan ‘over de grens’?” vraag ik. In het Fries praten we verder. Hij kan het nog altijd. Dan vertelt hij dat hij in Bolswart geboren is, zijn vader was concierge op het stadhuis. Ik vertel hem van Bloemkamp, maar het is net alsof hij Bloemkamp niet kent. Was Bloemkamp er in zijn tijd nog niet? Na een tijdje stap ik weer op de fiets. “Rome komt niet dichterbij,” zeg ik. Ik zeg steeds maar dat ik naar Rome ga, want waar Assisi ligt, weten ze meestal niet en Rome is maar twee daagjes verder fietsen. Wie weet, als ik erg opschiet……

Een uurtje later rijd ik bij Swalben mis. Ik moet een paar bordjes gemist hebben en sta opeens in Roermond. Het kost me een uur dwalen en ik irriteer me er aan dat bordjes zomaar ontbreken, al kan het ook zijn dat ik ze gewoon over het hoofd zie. Het wordt gesukkel en de vaart is er uit. Als er een buitje dreigt, lunch ik in een bushokje en eet de lekkere broodjes van Jos op. En dan zie ik dat de kaarthouder van mijn stuurtas aan het scheuren is. Aan de zijkanten laat het doorzichtige plastic los. Ik kijk uit naar een Doe het zelf zaak en mis weer een bordje. Nog meer kilometers omrijden dus. Dan helpt een lieve man van de HUBO me. Alle kwetsbare plekken worden getapet met oersterk doorzichtig tape waarvan ik een rolletje koop. Zo’n rolletje kan altijd van pas komen en ik heb toch nog maar 30 kg bagage bij me.

Dan rijd ik Duitsland weer in. Het is zoeken, de kaart die ik gebruik voor dit stukje is een autokaart. Ik rijd langs grote wegen met beurtelings een fietspad aan de rechter en dan weer aan de linkerkant. Fietspaden zijn vaak slecht. Ik hoor de pannetjes rammelen. Ik moet dan elke keer denken aan twee zussen die in de Flecke wonen. De ene zus vertelde me dat ze vroeger samen naar Denemarken en Zweden fietsten. De tent vervoerden ze in een karretje dat ze gemaakt hadden van een oude kinderwagen. Wat een geweldig verhaal, daar is dat van mij maar kinderspel van.

Afgezien van de leuke reacties in het gastenboek (pa en ma gefeliciteerd en op naar de 60 jaar samen!) reageren veel mensen ook per email of watsapp. Er werd gevraagd of ik al zadelpijn heb. Nee, ik heb geen zadelpijn. Wat het geheim is?

1. Neem een hard zadel, liefst van leer. In een zacht zadel zak je weg en je zaakje gaat dan broeien. Na 20km is je achterste dan niet mals meer.

2. Zet je stuur laag. Eenderde van je gewicht moet via je handen op je stuur komen (bij mij is dat ruim 33 kilo). Door de hoge sturen komt er teveel gewicht op je achterste en dat ga je voelen. Ideaal is je stuur lager dan je zadel.

3. Monteer zo dik mogelijke banden, dat is de allerbeste vering die je je voor kunt stellen. Bovendien fietsen dikke banden comfortabeler en sneller. Waarom dat is, zal ik een andere keer wel eens uitleggen.

4. Doe een fietsbroek aan, met zo’n zeem, al is die tegenwoordig van kunststof. Daar ga je zonder onderbroek in, zo heb je geen last van randjes die gaan irriteren.

Meer vragen? Stel ze gerust!

Met veel gedoe kom ik in Geilenkirchen. Ik vind dat een rare naam voor een plaats. Het lijkt me dat je daar geen misdienaar of koorknaap moet zijn. En daarna neem ik een verkeerde beslissing. Ik zie een bordje “Aken via het dal van de Wurm, 13 km.” De eerste kilometers zijn nog asfalt, maar wel heel steil. Later wordt het echt een mountainbikeparcours. Ik schiet niet op en moet zelfs een paar keer lopen. Klimmen op een pad met dikke keien is geen pretje, al helemaal niet als je fiets, bagage en jezelf samen bijna 150 kilo wegen. Eindelijk kom ik in een dorpje en vraag ik de snelste weg naar Aken. Dan gaat het rap. Net voor Aken rijd een aardige man me achterop. Hij brengt me tot in het centrum van Aken.

Na even zoeken vind ik de camping nabij het centrum van Aken. Tent opzetten, inrichten en douchen. De douche wil een euro en die munt heb ik niet. Het wordt dus een koude douche, eigenlijk best lekker na inspannende tocht. Want het was pittig vandaag.

Bij de Dom van Aken tref ik Ellert. We eten samen en duiken dan samen de McDonald in om onze website bij te werken. De Dom is open en we kunnen er wel een blik in werpen, maar niet naar binnen. Er worden juist tv-opnames van een evensong gemaakt, zo denken we. Later komen we er achter dat deze opnames zijn in het teken van Sacramentsdag. Er is van alles te doen, alles in het teken van pelgrimage, ongetwijfeld vanwege mijn reis. Hadden ze me nog niet verwacht, omdat ze niet verwelkomden?

Daarna zoeken Ellert en ik weer onze eigen weg. Mogelijk treffen we elkaar nog in St. Vith. Voor wie zijn reisverslag wil lezen, klik dan hier: http://ellertfietst.webklik.nl/page/ellert-fietst-in-2014. Om tien uur zoek ik mijn slaapmatje op.

Tot morgen!

Kaartje etappe 3:

 

 

 

Etappe 4: Zaterdag 21 juni, 102 km.

Bij Aken begint een oude spoorwegbaan waarover een fietspad is aangelegd. Dat is bijzonder prettig, want daardoor stijgt het nergens met meer dan 3,5 %. Dat is dan ook de reden dat ik over Aken reis en niet over Maastricht. De Ardennen zijn namelijk het vervelendste gebergte om over te fietsen. Het is niet de hoogte, maar de hellingen die het moeilijk maken. De Alpenpassen zijn bijvoorbeeld veel minder steil dan de Ardennen. Dat is omdat daar al vroeg legers overheen moesten en waar het voor mij al een hele toer is om over de bergen heen te trappen, moet je er niet aan denken dat er ook nog eens een kanon mee moet. Bergpassen in het hooggebergte zijn vaak voor militaire doeleinden gemaakt. Brede wegen en geleidelijke bergpassen zijn uit militarisme ontstaan, aan veel weggebruikers kun je dat nog altijd merken.

Ik ben al vroeg wakker, gisteravond ben ik vroeg de koets in gegaan. Om half zeven begin ik de plunje in te pakken. Dat doe ik altijd eerst in de tent, waar alle tassen staan. Slaapzak en slaapmat oprollen, in hoezen doen, tassen weer vullen, enzovoort. Al doende bekruipt me wel het angstige gevoel dat ik niet weet waar ik mijn fietssleutels heb opgeborgen. Maar goed, al zou de dag behoorlijk in het water vallen als ik mijn fietssleutels kwijt zou zijn, ik ben toch eerst gewoon richting wasgelegenheid gegaan. Daarna heb ik de tent leeggeruimd in de verwachting dat ze ergens op de grond zouden liggen. Nee dus. Wel zes keer in mijn schoenen gekeken. Meestal doe ik mijn sleutels in mijn schoenen, ergens in de neus, maar daar zitten ze ook niet. Kortom, na veel gedoe vind ik ze in het zakje van mijn trainingsjasje dat ik gisteravond aan had.

Sleutels dus. Ik heb drie sloten bij me:

1. een gewoon standaard Hollands Axa slot. Die kennen ze in het buitenland niet, mensen staan heel raar te kijken als je je fiets met dat slot op slot doet. Soms komen ze kijken wat daar dan zit.

2. een kabelslot. Ik moest nog een nieuwe kopen, maar vond op een fietspad in Sneek een paar weken geleden zomaar een knalrood kabelslot met het sleuteltje er nog in. Als hij van jou is, dan leen ik hem een tijdje van je. Meld je wel even, dan krijg je hem weer terug na 27 juli.

3. Een fietsalarm. Ja, het bestaat! Als ik een code heb ingetypt, begint hij als een gek te piepen als de fiets beweegt. De herrie bedraagt 135 decibel en dat is een hoop. Zo durf ik mijn fiets bij supermarkten onbeheerd achter te laten. Ook voor de nachten op de camping is dat een veilig idee, al hoop ik niet dat hij midden in de nacht gaat loeien.

Om acht uur zat ik al op de fiets. DE VENNBAHN – zo heet dat fietspad – had ik zo gevonden. Niet omdat er overal bordjes stonden – daar doen ze ín Aken niet aan – maar omdat Ellert uit zijn arsenaal kaarten gisteravond een stadsplattegrond van Aken voor me had.

Het gaat niet hard, al fietst het prachtig. De eerste 30 of 40 km klimt het pad van Aken naar een hoogte van 600 meter. Halverwege staat er opeens een hertje op het pad. Het kijkt me aan en ik kijk terug. Dan wipt het de struiken in.

Onderweg doe ik inkopen en verwen ik mezelf in een pattisserie en later nog een keer in een voormalige spoorwegwagon (zie de foto boven). Monschau laat ik links liggen. Er zijn erg veel fietsers op de Vennbahn onderweg. Ik merk dat het me onrustig maakt en dat ik ze wil inhalen. Onderweg moet de ketting van mijn fiets worden gesmeerd en het zadel wat opgespannen. Meer is er eigenlijk niet over te vertellen. Het is prettig om helemaal niet te hoeven zoeken en af en toe rijd je op heuse spoorwegviaducten, maar ik vind het eigenlijk maar saai. Fijn dat het morgen weer van dorpje naar dorpje gaat. 

Het laatste stuk fietspad is onverhard, maar op mijn brede banden is dat geen enkel probleem. Om half drie ben ik bij de camping in St. Vith, lekker vroeg omdat ik nog een wasje wilde doen.

Het spul hangt nu te drogen. Op mijn buik in het gras typ ik dit bericht op mijn Ipad. Van Ellert kwam er net een Smsje binnen dat hij bij de jeugdherberg in St Vith een kamer heeft gevonden. Vanavond toch maar even die kant op. Nu eerst mijn potje koken. Morgen wil ik eerst naar de mis, dadelijk maar eens kijken hoe laat die is. Het weer is trouwens prachtig geworden, steeds minder wolken en een lekker zonnetje. A demain!

Kaartje etappe 4:

 

 

 

Etappe 5: Zondag 22 juni, St. Vith – Mullerthal, 83 km.

Alie Brander vraagt of ik nog meer bekenden tegen kom. Welnu, dat is niet gepland. Jos fietst me wel met een noodgang achterna, maar als die me inhaalt, drinken we ergens wat en gaat hij er met de Noorderwind vandoor. Er zijn trouwens erg veel fietsvakantiegangers onderweg, al ben ik op deze camping nu de enige.

Om negen uur kroop ik gisteren al mijn tentje in. Het is een frisse nacht. Vanaf half vier word ik af en toe wakker van een koude rug. Om half vijf heb ik een fleeceslaapzak in de gewone slaapzak gedaan. Dan is het lekker warm. Vanaf half zes ben ik klaar wakker. Het is al licht. De tent is nat van zware dauw. Ik probeer foto’s up te loaden naar deze site, maar dat lukt op de ipad niet. De foto’s moeten daarvoor een naam krijgen en dat kan op een ipad en iphone niet. Tenminste, ik heb nog niet ontdekt hoe. Als iemand het wel weet, vertel me in het gastenboek dan maar even hoe dat moet.

Gisteravond ben ik trouwens even in de kerk in Sint Vith geweest. Van buiten is het een oude kerk, van binnen helemaal fout (in mijn ogen) gemoderniseerd, een gebouw dat me niets doet. In alle rust heb ik een kaarsje aangestoken voor mensen aan wie ik denken moest. De mis begint er vandaag pas om 10.15 uur. Ik denk dat ik eerst een stuk ga fietsen en dan in Burg Reuland naar de mis ga.

Vanaf vandaag wil ik minder op de kilometers gaan letten. In vier dagen heb ik al 463 km afgelegd. Dat is erg veel. Het is prettig, zodat ik straks tijd heb voor Colmar, Basel en alle prachtige Italiaanse steden (Modena, Florence) waar ik door kom. Maar vanaf vandaag is 80 km per dag genoeg. Eens kijken waar deze dag me brengt. Ik schreef al dat ik gisteren wat te hard gefietst heb, vooral bergop stoempte ik fors door en daardoor voelde ik gisteravond voor het eerst mijn dijbenen. Nu wist ik altijd al dat ik die had, maar ik had er nooit last van. 

Nou, het is zeven uur geworden. Uit de kooi! 

Het is nog stil op de camping. In de wasgelegenheid kom ik zowaar iemand tegen, al blijft het bij een ‘morgen’. Er is veel dauw gevallen. Of het komt omdat de camping op bijna 500 meter hoogte ligt, weet ik niet. Na enig aarzelen besluit ik de tent dan maar kletsnat in te pakken, want als ik nog een kerkdienst in Burg Reuland wil bijwonen, moet ik niet te lang wachten. Om 10 voor negen fiets ik van de camping af. Het deel van de Vennbahn loopt bijna over de camping heen. Een fietspad kun je het niet noemen. In Duitsland is het stuk keurig geasfalteerd, in België bestaat de ondergrond uit aangestampt grind. Beter aangestampt trouwens dan het grind dat de gemeente Sudwestfryslan bij de asfaltering van het fietspad tussen Langweer en Joure heeft gestort, dat is hier en daar tien centimeter dik, zodat zelfs mijn 50 mm dikke Big Apple banden er in wegzakken. Brrrrr.

In elk geval zit ik gelijk op de route. Over mijn leesbrilletje heen kijk ik het pad af. Er komt een fietser aan met blauwe Ortliebtassen. “Ellert? Dat is toevallig! Dan rijden we nog een stukje samen.” Ellert was verkeerd gereden en onze ontmoeting – voor de derde keer in twee dagen – was daar het gevolg van. Even later fietsen we samen, net als vier jaar geleden naar Stralsund, alleen duurde het toen 1000 km, dit keer zijn het er maar vijf. Na een paar minuten komt ons een fietser achterop rijden. Het is de Duitse man met wie Ellert zijn kamer in de jeugdherberg deelde. De gesprekken vliegen heen en weer. Ik zie dat het nog een jonge man is, er zit nog veel zwart in zijn baard en in het haar dat onder zijn helm tevoorschijn komt. Hij vraagt hoe ik het voor elkaar gekregen heb om zo lang vakantie te kunnen hebben. Hij heeft dat pas over zeven jaar, als hij met pensioen gaat. “Dan is het inderdaad een jonge man”, denk ik, “maar ik ben nog een stuk jonger.”
En dan gebeurt het onvermijdelijke: we rijden fout. Tenminste ik. Ellert heeft een zo bergloos mogelijke route uitgestippeld, een soort van grote ronde Benelux. Ik had al eerder af moeten slaan. Volgens Ellert dan en die kan het weten, want die heeft zo’n digiding op zijn fiets. Ik moet gewoon kaart lezen, maar dan moet ik natuurlijk wel opletten. We vragen het nog even aan een vriendelijke Belg die ons in zijn moedertaal Duits te woord staat. Iedereen spreekt hier namelijk ook Duits. Vandaag fiets ik namelijk door het Duitstalige deel van Belgie, de grensstreek, ook wel de Duitse Eifel genaamd. De man bevestigt wat Ellert al dacht en vertelt me hoe ik de goede weg weer kan vinden. Hij maakt nog een foto van ons drieën en dan is het afscheid met Ellert (voorlopig?) definitief.

De Duitser rijdt nog wel met me mee, want ook hij zat fout. Zo rijden we een tijdje met zijn tweeën. Hij moet morgen weer thuis zijn en neemt straks de trein naar huis. Later zet hij zijn tocht dan voort. Hij vertelt dat hij komende zomer ook de Splugenpas wil gaan rijden (die moet ik ook over: 2115 meter hoog, hoe krijgen ze het bedacht om daar van die puisten neer te zetten).
Dan nemen ook wij afscheid. Hij heeft namelijk ook zo’n digiding op zijn fiets, net als Ellert en daar moet hij nog wat aan gaan prutsen voor hij weer verder kan. En ik altijd maar denken dat je gewoon moet doortrappen om een stukkie te fietsen. Word ik oud? Ben ik ouderwets? Geef mij maar een kaart en een kompas, daar doe ik het mee! Ik rijd dan wel eens fout, maar ik hoef niet te stoppen om opnieuw aan zo’n ding te gaan prutsen. Gek, ik weet zijn naam niet eens, maar hij had een stuurtasje en een achtertas en een rode helm en dus een zwart baardje. Dus als je er zo een ziet, dan is hij het.

Het is heerlijk weer. Het wordt elke dag een beetje warmer. Zo heb ik dat ook berekend. De hele route is ongeveer 2100 km. In Sneek is het gemiddeld 18 graden in deze tijd van het jaar, in Assisi 35 graden. Dat betekent dat het gemiddeld elke 100 km zo’n 0,75 graad warmer wordt. Dan moet ik toch een keer gaan stoppen met fietsen naar het zuiden, want anders raak ik aan de kook….
Op naar Burg Reuland fiets ik, want daar wil ik een kerkdienst bijwonen. Ik val met mijn neus in de boter. De weg is afgezet en er komt een processie aan. Het hele dorp is uitgelopen. Voorop loopt een jongen van een jaar of veertien met een groot goudkleurig kruis, voorafgegaan door een agent. Er achteraan lopen tien kinderen, gekleed in lange witte gewaden. Daarachteraan volgt de fanfare die kerkliederen speelt.

Dan volgt de pastoor onder een baldakijn dat wordt meegedragen. Er lopen zeker 200 mensen mee. Naast de pastoor loopt een liturg die tussen de liederen van het korps liturgische teksten uitspreekt in een microfoon. Het geluid schalt door de straten. Zo klinkt het Apostolicum (= de Apostolische Geloofsbelijdenis, “ik geloof in God de Vader….”); het Onze Vader, dat meegebeden wordt door de mensen en nog andere liturgische gebeden. Zo zie je maar: als ik niet naar de kerk ga, komt de kerk naar mij toe. Ik schiet een jonge vrouw aan: “wat is dit? Ik ben een pastor, een protestantse, ik ken dit niet wat jullie aan het doen zijn. Kunt u me uitleggen wat er gebeurt?” De vrouw: “Vandaag gaan we met ons geloof de straat op. Iedereen mag zien en horen wat we geloven. Wij zijn Duitstalige Belgen, in Duitsland is dit Feiertag of Sacramentstag, dat vieren we op de tiende dag na Pinksteren. In Duitsland zijn de mensen dan vrij. Wij in Belgie niet, daarom doen we dit op de zondag er na.” Ik bedank haar hartelijk en besluit mee te lopen. Dan bedenk ik dat ik mijn fiets onbeheert en niet op slot achtergelaten heb. Ik zeg het haar en voeg er aan toe dat er vandaag ongetwijfeld niet gestolen zal worden. De vrouw lacht, maar ik ga toch maar terug om mijn fiets op te halen. Even later sluit ik met fiets aan de hand achterin de stoet aan. Naast mij loopt een keurige heer van gepensioneerde leeftijd in een stemmig pak. Als hij in Nederland zou lopen, zou ik denken dat hij een SGP’er was. Ik stel me voor en zeg dat ik graag wil weten wat hier gebeurt en dat ik dit als protestantse pastor niet ken. De meneer legt het me uitvoerig uit: “Vandaag bevestigen we ons geloof en komen we daar publiek voor uit. We zijn in de kerk begonnen en gaan eerst naar een kapel. En dan sluiten we af bij de laatste kapel. Daar wacht de pastor van een naburig dorp met zijn parochie en een eigen fanfarekorps tot wij klaar zijn, want hij loopt met zijn parochie dezelfde route als wij, maar dan omgekeerd. De kerk daarboven doet niet mee. Dat zijn Franssprekenden, die vallen onder een andere bisschop. Die zijn veel strenger, daar mag je haast niks. De priester staat daar in de kerk nog altijd met de rug naar de mensen en ze volgen de oude Latijnse liturgie.” Voor hem hoeft dat niet, dat zware: “De kerk moet mee met de tijd waarin we leven. De kerk hoeft niet te streng zijn, maar open voor iedereen. Zo was Jezus ook.”

We komen bij de eerste kapel. De pastoor heeft een veelkleurig gewaad aan, waarin het wit en rood overheerst. Hij roept de kinderen om hem heen. Je ziet aan alles dat ze een klik met elkaar hebben. De kinderen zijn de eerste communianten. Ze hebben onlangs hun eerste communie gedaan of moeten dat nog gaan doen (ik denk het laatste). De pastoor zegt: “Zeg me na: ik geloof in God, ik geloof in Jezus Christus zijn zoon, Jezus houdt van mij”. De kinderen zeggen na wat de pastoor voorzegt en de andere mensen net zo. De pastoor leest een gedeelte uit het Matteüsevangelie over de opstanding. Dan lopen ze weer verder, op naar een tweede kapelletje dat provisorisch tussen twee dikke bomen met vlaggen en witte doeken is gecreëerd. Daar staat inderdaad een andere parochie te wachten. De pastoor praat opnieuw met de kinderen die hier bloemblaadjes moeten strooien. Dan leest de pastoor uit Matteüs het gedeelte waar staat dat we ons geen zorgen hoeven te maken voor de dag van morgen.
Na een gebed en een zegen is de dienst afgelopen. De parochie gaat uiteen. Ik druk de man die voor even mijn gastheer was de hand. Ondertussen begint de andere pastoor te praten. Hij heeft een krakende, breekbare stem. Mijn gastheer zegt: “Die pastoor heeft al heel lang de leeftijd dat hij met pensioen kan, maar hij wil niet.” Ik zeg: “Hij kan bijna niet meer praten, maar gelukkig wel lopen.”
Als ik in de berm een broodje eet, laat ik de andere parochie passeren. Inderdaad exact hetzelfde. De stokoude pastoor loopt in een mooi gewaad onder het baldakijn. Op sandalen.

Op de fiets buitelen de gedachten over elkaar heen. Geloven doen we in de kerk en die kerk is op zondag een uurtje open. Dat wil zeggen, als de dienst aan de gang is, gaan de deuren dicht, want we willen niet gestoord worden. Zij gaan met de kerk de straat op, hun eigen dorp door. Daar klinkt het Apostolicum, het Vater Unser, de gebeden. Ik vind het indrukwekkend. De kerk die present wil zijn in het dorp, mag ook laten weten waar zij voor staat. Ik zie het ons in Langweer al doen, beginnend in de Dorpskerk. En dan de Buorren in. Wat moet er voorop? Het houten kruis dat in de consistorie staat? Of het prachtige avondmaalsstel? Of de kanselbijbel? De Bijbel voorop zou typisch protestants zijn, maar met een Bijbel moet je niet gaan lopen, maar daar moet je uit lezen. Wat is het verrijkend om even in een andere cultuur te zijn. En wat zijn onze eigen gebruiken toch ook bepaald door culturele factoren.

Dan is het denken afgelopen. Er moet geklommen worden en dat is fijn voor die lezers die het hierboven al een saaie preek begonnen te vinden.

 

Binnen enkele kilometers moet een hoogteverschil van 250 meter worden overbrugd. Omdat ik verkeerd schakel sta ik bij het begin al meteen stil. Het is daar steil en vanuit stilstand kom je op zo’n steil stukje nauwelijks meer op gang. Ik loop dus maar een tijdje. Ook geen pretje: 50 kg (fiets plus bagage) omhoog duwen en dan zelf ook nog naar boven lopen. Voordat ik bij de Splügenpas kom, wil ik over reuzespieren beschikken of een hoop kilo’s kwijt zijn. Ik denk er over na wat ik vlak voor de klim allemaal met de post naar huis kan sturen. Kan mijn buik ook mee?

Als ik boven ben, breekt een lange afdaling aan. Op het drielandenpunt net voorbij Lutzkampen (Du, Be, Lu) neem ik een lange pauze. Ik eet een flink aantal boterhammen en hang de tent te drogen. Hetzelfde doe ik met het stuk worteldoek dat altijd onder mijn tent ligt. Terug bij mijn fiets zie ik dat stukken draad van het worteldoek, dat altijd erg rafelt, in de achtertandwielen van de fiets zijn gekomen. Ik ga er gezellig bij zitten om ze er stukje voor stukje met blote handen uit te peuteren. Prettig dat ik gisteren net de ketting had geolied, want nu krijg ik echt van dat zwarte spul op mijn vingers dat fietsenmakers ook vaak hebben. Wist je al dat ik bij Jeroen, van fietsprofiel in Sneek, een rijwielherstelcursus heb gevolgd? Die cursus is zelfs op Nederland twee uitgezonden, klik maar op de link helemaal bovenaan deze pagina. Jeroen heeft me echter vergeten om me te leren hoe ik het beste stukjes worteldoek uit mijn achtertandwielen kan peuteren. Het mooiste zou zijn om de achtertandwielen er af te halen, maar daar heb je een conussleutel voor nodig en die heb ik nou net niet meegenomen. Maar volgens mij is het meeste er uit, misschien zelfs alles. Het maakt het feit dat ik met rotzooi in mijn tandwielen toch die pittige klim naar Lutzkampen heb volbracht alleen maar van meer waarde.
Werkelijke alle tien vingers waren helemaal zwart, vanwege het motto: als je ergens aan begint, dan doe het dan goed. Geen half werk dus. Met het laatste water uit mijn bidon en een hoop zeep en een schuursponsje lukt om mijn vingers weer helemaal schoon te krijgen.

Het is ondertussen al half in de middag. De tent is droog en kan de zak in. Bepakt en bezakt ga ik weer op pad, het eerste stuk voornamelijk afdalend. Ik heb zelfs mijn helm er voor op gezet en dat mag in de krant. Met een gangetje van boven de 50 km per uur zoef ik Dasberg in. Het tweede hotelrestaurant heeft een groot spanddoek “Wij houden van Oranje” aan het balkon hangen. Zo’n tent verdient een bezoekje. Ik bestel een groot glas cola. “Hoe groot?” antwoordt de Nederlandse eigenares. “Zo groot mogelijk”, zeg ik. Cola geeft energie, het is misschien flauwekul, maar ik vind van wel. Ik bestel er meteen een omelet bij en de bazin reinigt en vult mijn bidons. Ik beloof deze tent aan Jos door te geven die hier maandag zal passeren. Hij zou hier kunnen overnachten en het voetbal van het Nederlands elftal kunnen zien. Dat zal hem deugd doen. Toch jammer dat ik, als ik dit zit te typen, geen internet heb, want zo zal dit bericht Jos waarschijnlijk te laat bereiken en loopt de uitbater een grote eter en dito drinker mis. Toch jammer!
Na Dasberg gaat de route het Ourdal volgen. Dat klinkt comfortabeler dan het is. Links, soms net naast de weg, maar op andere momenten weer heel diep, stroomt een stroompje en de weg buitelt als een springtouw op en neer. Het is klimmen, dalen, klimmen, dalen. En zo maar door. De helm heb ik al lang niet meer op. Voor het eerst heb ik me ingesmeerd om niet te verbranden en heb ik een pet die ooit wit was opgezet.
En dan zijn er de motorrijders die elke bocht nemen alsof ze wereldkampioen zijn. Ze nemen ontstellende risico’s en zoeven als bijen om me heen, al zijn ze niet weg te slaan. Als ik hen zo bezig zie, word ik weer bevestigd in mijn theorie dat mannen gewoon jongetjes blijven. Ze gaan op een motor zitten om zogenaamd sportief te doen (sportief? Ga toch fietsen!) en maken zoveel mogelijk kabaal en willen zoveel mogelijk indruk maken. Haantjesgedrag. Eigenlijk zijn en blijven mannen pubers die voortdurend willen laten zien hoe lang die van hen is. Zo is het toch? Ik ken ook zo iemand die nota bene op de fiets (ja, echt, waanzin!) naar Assisi gaat en daar via dit blog de hele wereld mee wil laten lezen. Puber Aart. Hoewel een kanttekening: ik maak geen kabaal, organiseer me niet in fietsclubs die indruk op elkaar willen maken en blijf netjes aan mijn kant van de weg.
De 80 km nadert en genoeg is genoeg. De middag is ook al bijna voorbij. De eerste camping waar ik kom is een bende. De enige plek waar ik zou kunnen staan is er eentje met diepe karrensporen in het gras. Dat slaapt niet lekker kan ik je zeggen. Daarom rijd ik door naar Mullerthal. Opnieuw wat op en af, maar de hellingen worden wat korter. Inmiddels ben ik in Luxemburg aangeland.

En zo zit ik hier op een prettige camping op een mooi stukje gras en op een plekje waar morgenochtend vroeg de zon pal op staat. Want als het niet nodig is, ga ik niet meer met zo’n natte tent op stap. Niet alleen is zo’n natte tent erg klam op de volgende camping, maar nog beduidend zwaarder ook.
Bij de campingbaas koop ik een blikje heerlijk dikke tomatensoep. Ik snipper er een ui doorheen, warm het op, eet er brood bij en nip van een glaasje cola alsof het wijn van een bekroond jaar is. Het leven is goed in Luxemburg. Voor mij dan, niet voor mijn bril. Want als ik in de wasgelegenheid mijn lenzen uit heb gedaan en uit de toiletzak mijn oude bril pak, zie ik dat mijn rechterglas gebroken is. Maar goed dat ik lenzen heb!
Eens kijken wat de dag van morgen me brengt. De gebeurtenissen van deze dag blijven me nog lang heugen!

Kaartje etappe 5:

 

Etappe 6: Maandag 23 juni, St. Vith – Malling 73 km, heen en terug naar Hunting om te eten 81 km.

 

Ik heb ontzettend lekker geslapen, volgens mij bijna tien uur en slechts af en toe eventjes wakker om me om te draaien in mijn dubbele slaapzak. Daar was ik ook wel even aan toe.
Voor het eerst in mijn leven heb ik van Bloemkamp gedroomd, een van de woonzorginstellingen waar ik werk. Ik was op de dagbehandeling en zag spontaan dat er door familie van een cliënt cocaïne werd gesmokkeld. Ze waren een autobusje aan het inladen. Ik holde naar Marian S., in wie ik het volste vertrouwen heb en lichtte haar in een paar zinnen in. “Daar moeten we achteraan,” zei ze. Voordat we in haar auto stapten, hoorde ik een alarm afgaan. Ik werd wakker, keek om me heen en bedacht dat het mijn fietsalarm was. Loos alarm, waarschijnlijk was er even een vogel op gaan zitten. Ik was klaarwakker en ging er maar van uit dat Marian de cocaïnesmokkel verijdeld had.

Vandaag wil ik niet zo’n grote rit maken. Dat heeft te maken met de planning. Er zitten in de onherbergzame streken waar ik de komende dagen doorheen kom nauwelijks campings en hotels. Daarom fiets ik vandaag of naar Malling om te kamperen of 20 km verder naar Kedinge sur Cannes voor een hotelletje. Dat laatste zou het lekkerst zijn, omdat ik dan ook deze berichten weer op mijn website kan zetten. Ik bel het hotel zodra ik in Frankrijk ben, want ze schijnen vaak vol te zitten.
Vanmorgen doe ik rustig aan. Eerst wil ik de tent helemaal droog laten worden. Het duurt tot half tien voor hij droog is. Ondertussen ontbijt ik uitgebreid en klets ik wat met twee Nederlandse buren. Ze hebben me het Geo-caching proberen uit te leggen en dat klinkt interessant. Vanuit hun bezig zijn met digitale apparatuur om punten te vinden waar anderen iets verstopt hebben, begrijpen ze niet dat ik geen navigatie op mijn fiets heb.

Om tien uur rijd ik de camping af. Het is meteen schitterend. Dit gebied heet Klein Zwitserland en doet aan echte gorges denken zoals je die in Zuid-Frankrijk hebt. Het klimaat is er ook naar, want de lucht is fel blauw en het wordt steeds warmer. De pet en de zonnebril gaan op. Bij vertrek heb ik me ingesmeerd. Ook vandaag moet er een paar keer behoorlijk geklommen worden, vooral als ik vijf kilometer voor Junglister fout rijd. Via een grote weg zoef ik met 54 km per uur naar beneden en kom ik heelhuids in Junglister aan. Het wordt officieel vlakker, maar in de praktijk heeft de op het oog vlakke weg nog heel wat plooien. Dat maakt het landschap mooi en de weg afwisselend, maar vermoeiend is het wel.

Na een heerlijke en lange afdaling kom ik bij Ehnen en Wormeldange bij de Moezel aan. Ik doe voor 21 euro een hoop inkopen in een smoezelig kruideniertje waarvan de winkelier me lang laat wachten als ik bij de kassa sta omdat hij steeds gebeld wordt. Een deel van de inkopen – allemaal etenswaren – eet ik op op een bankje aan de Moezel.

Een bankje verder zitten twee Engelsen in fietskledij. Ze vragen over mijn fietstocht en verbazen zich in hoge mate. Dan rijd ik weer verder. De Moezel is prachtig, aan de Luxemburgse kant allemaal wijnranken. Het ruikt hier ook anders, wat ik ruik is wijn, druiven, wat zurig ongeveer zoals jonge wijn ruikt. Ik mag er lang van genieten want de komende twee uren fiets ik op fietspaden pal langs de Moezel.
Bij Schengen rijd ik Frankrijk in. Zonder grenspost, wat we aan Schengen te danken hebben.

Op het schip ‘Princesse Marie Astrid’ tekenden de ministers van de Europese Gemeenschap op 14 juni 1985 het akkoord van Schengen, een belangrijke stap richting één Europa. Ik ben een Europeaan, daarna pas een Hollander. Ik zie de verbroedering van de volkeren als vooruitgang. Wat mij betreft gaan we naar een Verenigde Staten van Europa, naar het model van de VS. Het zal nog lang duren. Een oom van mij, die in Frankrijk woont, wist me te vertellen dat Frankrijk binnen vijf jaar 50 miljard nodig heeft omdat het land anders failliet gaat. Een vooraanstaande Franse econonoom vertelde hem dat. Mijn oom, in zijn werkzame leven schouwburgdirecteur, zei: “Dat is goed, maar dan willen wij het Louvre.” Dat lijkt me wel een mooie deal. En als de onderhoudskosten te duur worden, verkopen we gewoon de Mona Lisa, want dat doekje kun je door de massa’s mensen toch nooit zien.
Ik ben dus in Frankrijk, het land waar bezuinigen ondenkbaar is en waar ik als 51-jarige al bijna met pensioen zou kunnen. Ik geniet van Frankrijk, de Fransen doen hun stinkende best me te helpen en als ze merken dat ik ze niet kan verstaan, doen ze er nog een schepje bovenop.
Ik bel met het hotel in Kedange. Complet. Dan wordt het dus kamperen. In Malling zet ik aan de Moezel mijn tentje neer. Het eettentje op de camping is helaas gesloten en de voetbalwedstrijd van Nederland wordt ook niet uitgezonden. Er is ook geen WIFI. Je kunt ook niet alles hebben voor €6,75, maar de douches zijn geweldig en de meeste stinkwc’s doen het gewoon.
Ik fiets het dorp in voor WIFI, voetbal en een hapje eten. Het plaatselijke restaurant is dicht. Men verwijst me naar Hunting en belt voor me op of ik daar voetbal kan kijken. Als er niet opgenomen wordt, stap ik op de fiets om er maar heen te gaan. Het is drie kilometer fietsen. Als ik iets voor zessen aankom, hoor ik dat ik er om kwart voor acht kan eten, geen voetbal kan kijken en er ook geen WIFI is. De barman is allerhartelijkst en doet nog een poging voor WIFI, maar dat wordt hem niet. Ik bel naar Selma met de vraag of Annemarie even een berichtje op mijn site wil zetten dat ik nog altijd niet ben verongelukt. Dan wordt er voor me gevraagd bij de buurman voor de inlogcode van het WIFI. Ik krijg alle codes, maar het lukt toch niet.
Het eigenaarsechtpaar heeft veel belangstelling voor mijn reis en komt steeds bij me zitten. Zij geeft aan dat het leven in Frankrijk economisch gezien achteruit gaat. Ik heb haar maar niet verteld wat mijn oom mij gezegd heeft. Samen met haar bekijk ik de rit van morgen, zo’n 80 km opnieuw en dan de volgende dag tot aan de voet van de Col Donon van 800 meter. Morgen dus de Vogezen in en dan wacht de Elzas.
Het eten is voortreffelijk. Een streekgerecht, Flammenkuchen met asperges, emmentaler en uien. De bodem is een kruising tussen een pannenkoek en een pizza. Erg lekker! Ik dronk er een overheerlijke blance Moezelwijn uit Conz les Bains bij, dat hier zeven kilometer vanaf ligt. En het kost hier allemaal geen drol, ik heb het maar afgerond naar 20 euro. De eigenaar wilde mijn fiets nog even bekijken en keek vooral op van de enorme zwaarte (“ce n’est pas pour le tour de France”!) en de USB-uitgang waarmee ik onderweg apparatuur op kan laden. Ik heb dat overigens nog niet uitgeprobeerd. Ik heb een Powerbank bij me die 20.000 ampere bevat. Daarmee kan ik ipad en iphone meerdere keren opladen tot hij leeg is. De powerbank durf ik wel een nachtje in een wasgelegenheid aan de stroom laten staan. Momenteel zit hij nog voor driekwart vol.
Selma sms’t dat ‘we’ met 2-0 gewonnen hebben. Terug op de camping loop ik nog een rondje over de camping. De ligging aan de Moezel en rond een plas is schitterend en liefelijk, het sanitair is verwaarloosd en in de caravans wonen volgens mij bijna allemaal Fransen die hier permanent wonen. In Frankrijk zijn het de armen die kamperen, in Nederland de middenklasse en in Duitsland de hogere middenklasse en de alternatieven. Zo heb ik weer even wat generaliserende categorieën benoemd. Daar laat ik het bij, dadelijk gaan jullie me nog geloven ook!
A demain!

Kaartje etappe 6:

 

 

Etappe 7: Dinsdag 24 juni, Malling – Francaltroff 106 km.

Vanmorgen reed ik om kwart voor negen van de camping. Om 10 uur was ik in Kedange sur Canner, daar hebben ze internet en zo heb ik het verslag van de afgelopen dagen er op gezet. Jos zit nog maar een uurtje achter me, vandaag zullen we dus vast even kunnen bijpraten. Jos wat ga ja hard! Ik zit keurig op schema. Het is prachtig weer, heerlijk om te fietsen door een golvend landschap.
De afgelopen dagen wijzen uit dat er vaak geen WIFI is. Soms zul je me dus een paar dagen moeten missen, maar dat is goed om niet al te verslavend te geraken. Maar nog diezelfde avond is er in het restaurant van de camping internet. Welke camping?  Lees het hier!

Jos zit me dus op de hielen. Dat betekent dat het vandaag een individuele tijdrit wordt. Zoals Joop Zoetemelk altijd zei: “Assisi (Parijs) is nog ver!” Maar juist omdat het nog zo ver is, maken we er geen wedstrijd van. De eerstvolgende camping is ruim 100 km verder, dus ik heb een hoop kilometers voor de boeg. Met de havermout met chocolademelk, opgewarmd op een bankje terwijl mijn tent stond te drogen, was de energievoorraad aangevuld. In de tas een stelletje broodjes, gekocht van de bakker die de camping op kwam rijden. 

Het profiel op de routekaartjes geeft aan dat de route nagenoeg vlak is. Maar het golft voortdurend. Stel je de duinen voor, telkens op en neer, de hele dag, maar dan met uitschieters van bijna 100 meter stijgen met percentages tegen de tien procent. Elke keer als ik terugschakel en zwetend in een licht verzetje naar boven zwoeg, zeg ik tegen mezelf: “Niks aan, zo vlak, het lijkt de Noordoostpolder wel!” Het gaat me goed af die klimmetjes. Niet dat ik ze in een moordend tempo neem, maar ze putten me niet uit. Elke keer dat ik boven kom, beloon ik mezelf met een paar slokken water uit de bidon. Op zo’n moment smaakt water als wijn. Het lijkt Kana wel.

Rond een uur of één sta ik op een klein weggetje bij een onduidelijke splitsing in dubio of ik links of rechts moet. Er is geen kip te zien. Ik besluit een pauze te nemen en te kijken of er iemand verschijnt die me de weg wijzen kan. Ik pak een lekker broodje uit mijn tas en peuzel dat op. Tegelijkertijd komt er een tractor aan. De bestuurder wijst me de weg. Maar mijn pauze is nog niet voorbij. Ik drink het laatste beetje water uit de bidons en vul ze dan opnieuw met de fles water die ik met een tweeliterfles cola achterop de fiets heb gebonden. Met de lege fles sta ik in handen. Waar laat je zo’n ding? Dan komt uit een huis opeens een mevrouw naar buiten die me vraagt of ik water wil. Ze wil de fles wel voor me vullen. Maar ik hoef geen water, ik wil mijn lege fles kwijt. Met gebaren maak ik dat haar duidelijk. Ze neemt de fles aan en vraagt of ik misschien koffie wil. Ik wil deze reis vooral genieten van de dingen die er op mijn pad komen en dus ga ik met haar mee. Ze gaat me voor de keuken in. Ze zet capuccino voor me en voor haarzelf en haar man ook. Gedrieën zitten we een half uur te praten. Ze vragen honderd uit over mijn reis en vertellen dat er hier vaker fietsers langs komen die naar Rome gaan. In hun tuin hebben ook wel eens mensen gekampeerd. Zelf gaan ze op vakantie naar Normandië, naar Mont St. Michel. Daar fietste ik een paar jaar geleden toen we met de caravan in de buurt stonden.
De tijd vliegt, het is beregezellig. Dan stap ik weer op, uitgezwaaid door het echtpaar. Het valt me dit jaar ontzettend op dat mensen, als je aardig bent, erg veel voor je doen. Iedereen wil helpen om me de route uit te leggen, een chauffeur verontschuldigt zich dat hij me bij een kruispunt tevergeefs laat wachten omdat hij zijn knipperlicht niet heeft aangezet en ik dus niet kon zien dat hij af zou slaan. Wat een leuke mensen in deze streek. Of zijn mensen over het algemeen altijd behulpzaam?

Dan kom ik op het parcours waar de afslag naar de camping zou moeten zijn. Er staat geen bord. Echt Frans, zo denk ik nog. Ik vraag het aan een passerende automobilist en die verzekert me dat daar een camping is. Ik rijd het weggetje in. Na een kilometer zie ik een slagboom. De slagboom is dicht en inrijden is verboden. Ik doe het toch. Het lijkt op een soort zigeunerkamp met allemaal tot huisjes verbouwde caravans rond een meer. De onderlaag van Frankrijk, die zich geen huis meer kan permitteren, woont hier. Na lang zoeken blijkt het wel degelijk een echte camping te zijn en nog een heel aardige ook. De ingang is echter aan de heel andere kant. Ik word ingeschreven en mag een mooi plekje uitzoeken, pal op het zuidoosten, zodat morgen mijn tent snel droog is. Want regen zal er niet komen. In deze streek van Frankrijk, en trouwens ook in Luxembourg, heeft het al drie weken niet geregend. En dat is te zien. Alles is gortdroog. Ik douche, doe de was en hang die op aan een waslijn die ik span en laad mijn powerbank op in de wasgelegenheid. Zo’n powerbank is een soort batterij die af en toe opgeladen moet worden. Omdat het snoertje te kort is, maak ik een netje rondom het stopcontact, waaraan ik hem ophang. Waarschijnlijk heeft hij de hele nacht nodig om weer over 20.000 ampere te beschikken.

Daarna eet ik in het restaurantje mijn buik rond met twee glazen bier. Na zo’n eind heerlijk fietsen door de hitte smaakt bier zelfs mij als wijndrinker het best. Een bananensplit als toetje kan er ook nog wel in, genoeg calorieen verrbruikt. Een spontane jonge griet bedient me en natuurlijk staat de voetbal aan. Morgen een korte etappe naar een camping aan de voet van de 800 meter hoge Col Donon.

De hele dag heb ik trouwens contact met Jos gehad, maar een ontmoeting is er vandaag niet van gekomen. Misschien morgenavond, waarna we overmorgen samen de Col Donon kunnen beklimmen.

A demain!

Kaartje etappe 7:

 

 

 

Etappe 8: Woensdag 24 juni, Francaltrof – Abreschviller, 78 km. 

Naarmate ik langer onderweg ben, merk ik dat alles me steeds sneller af gaat. Onderhand weet ik precies wat ik in welke van de vijf tassen heb zitten en wat er achterop de bagagedrager moet worden gebonden. Als ik foto’s kan plaatsen zal ik hier een foto plaatsen waar je mijn fiets in vol ornaat ziet. Vaak is hij zo volgebouwd dat er bijna geen fiets meer te zien is en ik niet met mijn been over de bagagedrager kan zwaaien maar meer op een vrouwelijke manier op moet stappen. Maar vanmorgen merkte ik dat alles er snel weer op zit. Het is wat frisser. Ik had de tent heel bewust pal op het Zuidoosten in het schootsveld – er is hier veel gevochten – van de zon gezet zodat de zon al met haar eerste stralen de tent kon drogen. Toen ik half zeven wakker werd, was de tent al droog. Ik ben nog even lekker blijven liggen. Het was een warme nacht geweest, ik had de tent niet eens dicht gedaan. Op mijn gemakkie de boel ingepakt en opnieuw het vertrouwde ontbijt klaargemaakt: havermout met chocolademelk aan de kook gebracht. Ontbijten is een probleem in Frankrijk. Op die paar croisantjes of stokbroodjes kun je niet fietsen, daarom heb ik een groot pak havermout meegenomen en dat bevalt me enorm. Helaas is de havermout bijna op, eens kijken of ze hier iets dergelijks hebben. 

Om kwart voor negen rijd ik van de camping af, opnieuw via de achteruitgang. Eerst ga ik nog even naar het barretje van gisteren. Kijken of ze daar broodjes hebben, een voorraadje voor onderweg is heerlijk. Het ontzettend aardige meisje wil al voor mij baquettes gaan afbakken, dat zou maar twintig minuten duren. Dat duurt me toch al te lang. Ik groet vriendelijk, bedank haar voor de goede zorgen en zet er meteen de sokken in.

De route gaat weer op en neer.  Ik geniet erg van deze route die door Paul Benjamins is uitgezet. Het landschap wisselt voortdurend en hij laat je via de rustigste weggetjes rijden. Daardoor is de route nergens saai. Zeker in Frankrijk is het niet moeilijk om de goede weg te vinden vanwege de handige wegnummering van de Fransen. En het klimmen? Tja, we rijden nu eenmaal niet door Súdwestfryslân, maar zelfs voor mijn 100 kg eigen massa, 30 kg bagage en 20 kg fiets met toebehoren kom ik tot nog toe overal fietsend boven. Daarbij komt dat ik me elke dag nog sterker begin te voelen.

Ik bevind me zo tussen Metz en Straatsburg en duik dadelijk de Vogezen in. In de verte zie ik dat ze al een tijdje op me liggen te wachten. Na Mittersheim gaat het eerst bijna 20 km over een fietspad langs een kanaal door een immens bos. Eerst koop ik in Mittersheim broodjes en bananen waarvan ik er bij het kanaal een stel oppeuzel. Het kanaal heeft telkens een sluisje die de schepen zo’n tweeenhalve meter hoger zetten. Ik heb elf van die sluizen geteld, dat is dus een hoogteverschil van bijna 30 meter. Die sluizen worden bediend door sluiswachters die met autootjes heen en weer rijden. Ik heb er drie gezien en dat voor vier plezierbootjes die er doorheen voeren. Dat is een hele investering en ik moet weer aan de econoom van mijn Franse oom denken over het aanstaande faillisement van Frankrijk. Op sommige momenten loopt het kanaal over een compleet meer heen. Kom daar in Nederland maar eens om!

Dan draai ik de Vogezen in. Ik rijd een beetje fout tussen Loquinn en St Quirin, zodat ik via een kortere, maar veel heftiger weg kom te rijden. Zeer steile klimmen wisselen scherpe afdalingen af. Zo kom ik in St Quirin. In de kerk sms ik naar Jos, die nog voor Loquin zit. Tot mijn verbazing zie ik dat de kerk een Silbermann-orgel heeft. Voor de niet-kenners: Silbermann was een bekende orgelbouwer uit de eerste helft van de 18e eeuw. Johann Seb. Bach keurde deze orgels meestal bij oplevering en liet zich dan geregeld betalen door de hoeveelheid wijn die in de grootste orgelpijp paste. Wat doet een Silbermann-orgel in St. Quirin? Pas later bedenk ik dat dit vaak Duits gebied is geweest en dat bijvoorbeeld de grote Bachkenner (en nog veel meer) Albert Schweizer uit deze streek kwam. 

De camping is snel gevonden, maar gesloten. Pas 1 juli gaat hij open. Omdat er geen stromend water is, besluit ik hier maar niet wild te kamperen. Op naar het hotel. Ik zou een tweepersoonskamer reserveren omdat Jos ook onderweg is hierheen, maar alle deuren zitten dicht. In de veronderstelling dat het siësta is, drink ik in een barretje een colaatje. Weer terug bij het hotel zit alles nog altijd potdicht. Ik spreek een jongeman aan. Hij speurt met mij alle mededelingen op de deur en daarnaast af en ziet dat het hotel op woensdag gesloten is. Overnachten in St Quirin gaat dus niet lukken. 

Tegelijkertijd smst André dat hij zijn propedeuse heeft gehaald. Reuze knap, want het was spannend en hij heeft er hard voor moeten werken en het is hem dan ook gelukt. Neem er vanavond een in de stad op mijn kosten Andre!

De jonge Fransman stelt voor dat hij met zijn auto even naar het volgende dorp rijdt om te vragen of daar het hotel open is. Alleraardigst, maar dat vind ik al te dol! Omdat ik weet dat ik een pittig colletje over moet om daar te komen, vind ik het wel fijn dat hij naar zijn huis gaat om telefonisch voor mij een tweepersoonskamer te reserveren. Ondertussen bel ik met André. Als de man terugkomt, zegt hij dat hij een kamer voor me heeft gereserveerd in Abreschviller, 6 km naar het Oosten, dwars door de hier al forse heuvels heen. Opnieuw valt het me op hoe enorm behulpzaam mensen zijn!

En zo stap ik weer op de fiets. Het is klimmen. Zo’n zware en lange klim heb ik deze reis nog niet gehad, het blijft maar stijgen, drie kilometer lang. En dan gaat het hard. Ontzettend hard. Met een maximale snelheid van 60,3 km per uur suis ik naar beneden. Daarvoor heb ik een helm meegenomen en die zit tijdens de afdaling veilig achterop.

Ik sta nog maar net voor het hotel of daar komt Jos aan, geheeld gehuld in vuurrode kleuren. We checken in en mogen de fietsen in de hal van het hotel plaatsen. We douchen, doen een wasje en werken onze sites bij. Het wordt vast een gezellig avondje. Morgen de Col Donon op. Na het klimmen van de afgelopen dagen ben ik er niet bang meer voor.

A demain!

Kaartje etappe 8:

 

 

 

Etappe 9: Donderdag 26 juni, Abreschviller – Turkheim, 104 km.

Het was een chique boel gisteravond in het restaurant van het hotel. Het begon er al mee dat we geheel volgens de etiquette werden bediend door een jongeman die elke ochtend speciaal voor zijn gasten zijn gezicht glad liet strijken. Hij sprak ons, dat wil zeggen Jos en mij, aan met: “Messieursdames”, wat hij ongetwijfeld ook op de horecaschool had geleerd, waarop Jos antwoordde: “Ou est la madame?” Voor wie het Frans net zo slecht kan lezen als ik het kan schrijven: de jongeman sprak ons dus aan met dames en heren, waarop Jos hem vroeg wie de dame was. Zo, de toon was gezet. Maar de jongen pakte Jos wel terug, want hoewel Jos een Riz Entrecotes (of zoiets) bestelde kreeg hij er geen rijst bij. Hij moest maar meëeten met mijn frietjes die ik bij mijn Elzasser salade kreeg geleverd. Overigens smaakte het eten prima, maar hebben we wel eens goedkoper gegeten.
Hoe deftig de tent zich ook wilde voordoen, het diner werd geheel tegen Franse gewoonte in spontaan een uur eerder geserveerd, namelijk vanaf 19.00 uur, dit in verband met de voetbalwedstrijd die Frankrijk om 22.00 moest spelen. Zo ga je dus met wetten van Meden en Perzen om. We sliepen vervolgens prima op een warme hotelkamer. Op zo’n hotelkamer mis ik altijd de buitenlucht. Geef mij mijn tentje maar.

We waren al vroeg wakker, namen een fors ontbijt in en vertrokken rond half 9. Eerst plunderden we een kruideniertje en een groentestalletje om goed gefourageerd te zijn. Want het wordt een pittige tocht vandaag. Het wordt vandaag een bergetappe. Het hoofdgerecht staat direct al op het menu: de Col Donon, 820 meter hoog. De Col Donon is de scheiding tussen de Vogezen en de Elzas. In de Elzas volgt dan nog de Col de Steige. Een jongedame spreekt ons moed in, terwijl ze minzaam naar onze zwaarbepakte fietsen kijkt. Op mijn: “je mag gerust meefietsen hoor!” loopt ze wijselijk door.

We beginnen rustig en al fietsend vertellen we elkaar voorvallen uit ons recente verleden. Dan wordt het serieus klimmen. We spreken af de klim elk in eigen tempo te doen en zo tekent zich een afscheiding af. Jos komt echter kort na mij binnen, dat wil zeggen bij het restaurant net na de Col. Bewonderenswaardig hoe hij als gepensioneerde het er af brengt. We drinken wat, krijgen er broodjes bij en nemen dan afscheid van elkaar. Ongetwijfeld zullen we elkaars pad nog kruisen, maar we houden er beiden van om alleen te fietsen. Overigens zullen we elkaar onderweg nog een keer zien en in Turkheim opnieuw.

Op de Col van van Donon (820 m) staat geen bordje dat de hoogte aangeeft. Wel op de volgende Col, de Col de Steige. Het klimmen gaat me goed af, wat natuurlijk komt omdat ik echt een vedergewicht ben van inmiddels zelfs onder de 100 kg. Ik rijd in een vrij grote versnelling naar boven die ik goed rond kan blijven draaien. In de afdalingen zet ik dit keer wel mijn helm op. Het gaat weer hard.

Beneden rijd ik de Elzasser wijn binnen. De rit gaat richting Colmar, waar ik morgenochtend wil gaan kijken. Daarvoor moet ik wel wat van de route af, maar dat heb ik er graag voor over. Colmar moet een van de mooiste Franse steden zijn en ongeschonden uit alle oorlogen zijn gekomen. Ik prober er morgenochtend met volle bepakking vroeg te zijn, waarna ik in de middag naar Bazel reis. Want daar ben ik nog maar 70 km vandaan. Een eitje is dat, vooral omdat er niet geklommen hoeft te worden.

Kaartje etappe 9:

Nog even wat cijfertjes die door mijn fietskilometerteller elke dag worden opgehoest:

Dagafstand: 104 km
Gemiddelde snelheid: 17,0 km per uur
Maximumsnelheid: 58,4 km per uur
Extra verbruikte calorieen (uitgaande van een vlakke rit): 1604
Bespaarde Co2 uitstoot door niet de auto te nemen: 15,61 (wat? Zullen wel geen euro’s zijn)
Totale reistijd vandaag: 6 uur, 5 minuten en 22 seconden.
Totale reisafstand tot op heden: 924 km

O ja, ik zag een Lidl en heb een groot pak muesli gekocht. Dat hebben ze dus Jan! Het is wel een puist op de fiets, maar dan val ik zelf tenminste niet zo op.

De camping in Turkheim is mooi. Nog maar anderhalf jaar geleden is de camping door een half Nederlands echtpaar overgenomen en wat ze beetgepakt hebben deugt absoluut. De eigenaresse vertelt me van de verdere plannen. De camping trekt nu al veel mensen.
Na het douchen en opzetten van de tent trek ik Turkheim in. Het is een mooi wijnstadje. Omdat WIFI op de camping niet werkt, probeer ik het in de stad, maar dat lukt ook niet. Morgenochtend moet ik het dan maar in Colmar proberen. Ik eet een crêpe en nog wat bij een crêperie. Daarna lees ik de krant op mijn ipad – gelukkig was die ’s morgens al gedownload – zodat ik weer helemaal bij ben.
Om half negen is er een wijnproeverij op de camping. Daar ga ik natuurlijk op af. Een enthousiaste wijngaardenierster – of hoe je zo iemand ook maar mag noemen – laat ons haar Rose, haar muscat, rieslings en gewusttranner proeven. Ik weet niet of de wijnen goed schrijf, maar ik heb ze me wel goed laten smaken. Het was erg gezellig en ik drink natuurlijk alle negen glaasjes tot de bodem leeg. Halverwege de avond belt Jos me op. Hij zit op een kamer bij een hospita op vijfhonderd meter van de camping, heeft de hospita over mij verteld en de hospita nodigt me uit om morgen om half negen te komen ontbijten. Dat valt me zomaar weer toe. Ik blijf zo wel met de baal muesli zitten, maar vooruit, dat zien we dan wel weer.
Tijdens de wijnproeverij praat ik met twee mensen uit Valkenburg, waarvan de man alle rose en witte wijnen afwijst omdat hij die niet lekker vindt. Hij vindt ook dat hij werkelijk overal verstand van heeft. Hij doet me even verlangen naar Maarten van Rossum die voorstelt om Zuid-Limburg maar weg te geven. De wijngaardenierster vraagt me of ik nog wensen heb. Ik vraag haar om een paar doosjes flessen in Sneek af te leveren, maar daar wil ze dan meteen een vakantie van maken en met het hele gezin komen logeren. Dan vertel ik haar dat het mijn wens is om mijn tent weer te kunnen terugvinden, want ik voel me toch wat draaierig.
Als ik na afloop mijn tent inderdaad heelhuids gevonden heb, raak ik daar aan de praat met Linda en Jurn Verschraegen. Zij hebben de Frontlinieroute gefietst, de fietsroute die Kees Swart heeft uitgezet en langs de linies van de eerste wereldoorlog loopt. Van de route die zij gevolgd hebben, ben ik drie jaar geleden één van de voorfietsers geweest en de samensteller Cees Swart vermeldt mijn naam in het voorwoord van het boekje. Jurn blijkt directeur te zijn van Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. We raken in gesprek over presentie – ook hij is fan van de presentiebenadering van Andries Baart – en hij vertelt me dat ze volgend jaar met jong-dementerenden op trektocht gaan in Nepal. Daarvan zal een documentaire worden gemaakt. We wisselen onze emailadressen uit, want we hebben de duidelijk dezelfde interesse als het gaat om wat dementerenden toekomt.

Dan kruip ik de tent in. Het is donker. Het valt niet mee om in een donker tentje half kruipend en half liggend de juiste kleren uit en aan te trekken, maar het lukt. Zelfs mijn lenzen krijg ik uit en in de lenzenbakjes. Nu gaan slapen. Morgen weer inpakken, ontbijten bij de hospita van Jos en daarna naar Colmar om de stad te gaan bekijken, als het even kan zeker het museum met werk van de schilder Mattias Grunewald. En daarna op de fiets naar Basel. Zwitserland wacht.

A demain!

 

Etappe 10: Vrijdag 27 juli, Turkheim via Colmar naar Hunuenge bij Basel, 104 km.

Geen natte tent vanmorgen, dat is makkelijk. Op mijn gemak pak ik de hele boel in en tover ik mijn fiets weer om tot pakezel. De fiets bevalt me uitstekend. Zoals je misschien eerder hebt gelezen, heb ik hem pas vanaf 1 mei. Het is een Avaghon. Dat is geen Aldi-fiets, maar een voor mij op maat gebouwde stalen vakantiefiets door Bike for Travel in Rotterdam. Ik heb hem onopvallend zwart laten spuiten, zodat hij niet opvalt tussen de aardbeien en hopelijk niet gestolen wordt. Maar een bijzondere fiets is het wel. Hij heeft weliswaar een gewone derailleurversnelling, maar uitstekende naven, hydraulische remmen (oliedruk), een geweldige naafdinamo voor het opwekken van stroom inclusief een usb-uitgang om onderweg mijn apparatuur op te laden. En dan beresterk, voorzien met onverwoestbare tubusdragers voor en achter, hele brede Big Apple banden en mijn oude vertrouwde eigen leren Brooks-zadel er op. De fiets houdt zich geweldig en geeft geen krimp, hoe zwaar ik hem ook belast en over wat voor heftige keienweggetjes ik hem ook laat stuiteren.
Met die volgepakte fiets ga ik op pad naar de Chambre d’Hotes waar Jos zit. Ik bem daar uitgenodigd voor het ontbijt. Geen idee wat ik aan zal treffen. Wat ik aantref, overstijgt mijn grootste verwachtingen.

Bed & Breakfast Chambres d'hôte Chez Marie-Rose

Het is een heel hoog, statig huis op een verhoging dat over Turkheim uitkijkt naar Colmar. Het hele huis is van top tot teen geweldig smaakvol ingericht met schitterende kunstvoorwerpen. De hospita begroet me hartelijk en tegenover Jos neem ik plaats op het balkon. We ontbijten daar met overheerlijke stokbroodjes. Het is de vraag of je daar op fietsen kan, maar het smaakt goed met een lekkere Tasse Thee erbij. Praktisch alle Fransen die ik tegenkom op deze reis spreken ook goed Duits, de hele grensstreek is namelijk dikwijls van Nationaliteit gewisseld. Jos laat me de kamer zien waar hij mocht overnachten: helemaal in de nok van het pand met een groot eigen balkon en prachtig smaakvol ingericht. Hier wil ik graag nog eens met Selma naar toe, voor een weekje of een lang weekend. Dat kan ik mooi als dank boeken voor het feit dat ze me deze fantastische reis laat maken. Ik heb bij madame alvast aangekondigd dat ik hier nog eens terugkom. Om het niet te vergeten, hier het adres: Marie-Rose Fega, Rue des Tuileries 14, 68230 Turckheim, tel.: +33 (0)389271884.
Na Jos een bijzonder goede reis toegewenst te hebben, vertrek ik om kwart over negen naar Colmar. We zullen elkaar deze fietsvakantie niet meer tegenkomen. Het is maar 6 km naar Colmar, maar het lukt me om er 13 km van te maken want natuurlijk rijd ik verkeerd.

In Colmar kan ik mijn draai niet zo goed vinden. Per fiets cross ik door het centrum heen en kijk mijn ogen uit. In een ochtendje kun je zo’n stad niet bekijken, zo bedenk ik. Daarom kies ik voor een terrasje naast de kathedraal die ik even later bekijk. Op het terras zet ik snel even het verslag van gisteren op mijn website. Daarna probeer ik op mijn kompas de stad uit te rijden. Dat is natuurlijk ook niet handig, zo zeg ik nu achteraf, want de eerste vijf weggetjes die ik probeer, lopen dood. Het levert me weer 10 km extra op.
Het is warm en de route vandaag is niet mooi. De temperatuur loopt op naar 30 graden en het is zwaar bewolkt. Is het de wijn van gisteravond, of het ontbijt, of is het omdat de route wat saaier is? Maakt niet uit, morgen duik ik Zwitserland in en dan wordt het meteen weer mooi.
Onderweg zijn alle winkels dicht en alle terrasjes gesloten. Gelukkig heb ik genoeg te drinken bij me, maar na een tijdje snak ik naar een koud drankje. Het duurt tot de laatste kilometers tot er een barretje open is. Ik drink een halve liter koud water en een derde liter koude cola op. Opgefrist fiets ik de laatste zes kilometer naar de camping.
De camping heeft goede voorzieningen, maar is niet gezellig. De campingbaas is een ontzettende brombeer. Wat wel leuk is dat er veel andere fietsers staan. De tent staat op een mooi stukje gras.
Ik ga het dorpje in om een hapje te eten. Het wordt een pizzeria. Ik zit aan een tafeltje alleen. Verder zijn alle tafels op het plein bezet. Er komt een oude mevrouw op mij tafel aflopen. Ze vraagt of ze bij mij aan tafel mogen zitten. Ze praat honderduit over haar zoon die in de buurt woont en haar dochter die in Rimini woont waar ze nog altijd met de auto heen rijdt. De mevrouw vertelt dat ze niet meer zo goed loopt. Ze heeft een prothese onder haar knie, die haar zeer doet. Voordat ik er erg in heb, heeft ze haar been boven tafel, stroopt ze haar broek op en laat ze haar prothese zien. Jammer dat ik er geen foto van genomen heb, anders kan Dick, Dorien, Wieger of Janette (specialisten ouderengeneeskunde van Plantein met wie ik vaak samenwerk) even kijken wat er aan de hand is. De mevrouw vertelt dat als ze straks niet meer lopen kan, ze toch thuis moet blijven wonen. Als je in Frankrijk zorg nodig hebt, dan krijg je zorg aan huis, maar niet de hele dag. Huizen waar oudere mensen komen wonen om verzorgd of verpleegd te worden, hebben ze in Frankrijk niet. Haar kleinzoon is osteopaat, maar als ik vraag of hij wat voor haar betekenen kan, lacht ze schamper. Waarom ze dat doet, wordt me niet duidelijk.
Dan breek ik op en keer terug naar de camping. De camping ligt aan de Rijn. Een raar idee is dat, de laatste keer dat ik de Rijn gezien heb, was toen ik bij Millingen aan de Rijn overvaarde. En nu sta ik weer aan de Rijn. Het is niet hetzelfde water, want dat stroomt de ander kant op zo bedenk ik, maar het doet me toch wel wat. De komende dagen volg ik de Rijn en steek ik daarna door naar de Bodensee.

Bis Morgen!

Kaartje etappe 10:

 

 

 

Etappe 11: Zaterdag 28 juli, Hunuenge via Basel naar Wladshut, 80 km.

Het was allesbehalve een rustige nacht. Het laatste wat ik hoorde toen ik insliep was het zware geronk van een rijnaak over de Rijn waar de camping pal aan ligt. Zo rond middernacht (vermoed ik, ik sliep al eerder) wordt de muziek een straat verderop aangezet voor een groot feest. Op de camping is het stil tussen 22 en 7 uur, maar buiten de camping gelden natuurlijk andere regels. En er zit een barretje, dus tja…..  Later die nacht begint het te regenen. Regen op de tent, dat heb ik nog niet eerder meegemaakt. En op de een of andere reden lig ik ook niet lekker. De volgende ochtend zie ik dat ik met het hoofd naar beneden sliep, ik had niet gezien dat de camping wat afloopt. 

Bij het opstaan regent het nog steeds, maar de regen wordt wat minder. Met het oog op de volgende dagen, waarin regen is voorspeld, wil ik de tent graag droog inpakken. Mijn tent, een Vangoo 200 Spectre, zet je met binnentent tegelijktijd op en daardoor staat hij razendsnel en is hij in een mum van tijd weer afgebroken. Maar nadeel van dat systeem is dat de binnentent ook nat wordt als je de tent nat inpakt. Daarom neem ik mijn tijd. Ondertussen warm ik melk op voor de muesli waar ik lekker veel van neem en praat ik met andere fietsvakantiegangers. 

Ik raak aan de praat met een ernstig getatoeerde Fransman. Ik zag dat hij zijn tentje had verzet. De man vertelt me dat hij in dat tentje woont. Hij werkt zes maanden per jaar in Zwitserland en heeft zijn huis in de Elzas verhuurd. Zo houdt hij het meeste geld over om in de wintermaanden elk jaar zes maanden over de wereld te gaan reizen. Tja, zo kan het natuurlijk ook. Elke week zet hij zijn tentje even op een iets ander plekje, dan blijft het gras groen. Hij vertelt me dat het vanaf 12 uur gaat regenen en stormen, wat tot komende woesdag aan zal gaan houden. Je begrijpt dat ik hem daar vriendelijk voor bedankt hebt.

Op naar Bazel. Bij de grenscontrole zit niemand en ik fiets gewoon door.

In Bazel zet ik mijn fiets tegen een ijzeren stang, zet hem goed op slot, inclusief het fietsalarm en ga Mac Donald in omdat daar altijd internet is. Selma en ik proberen via Facetime contact te krijgen, maar dat lukt niet. Jammer is dat, want het is de laatste zaterdag van juni en dat is elk jaar de dag van de familiedag van de Veldhuizens. Als ik terug kom, staat er een 40-jarige man naar mijn fiets te kijken. Hij is erg geïnteresseerd in het alarm dat op mijn fiets zit. Wat blijkt? De ijzeren stang waartegen ik mijn fiets had gezet, beweegt elke keer als een ander ook zijn fiets ergens tegen die stang aan zet. En dan begint mijn alarm te loeien. De man vindt het prachtig, wil ook wel zo’n ding, noteert de naam en stelt er nog wat vragen over. 

Bazel uit fietsen gaat goed, vaak langs de Rijn. Ik volg een grote weg, wat sneller gaat dan de uitgezette route, maar wat wel wat saai en druk is. Bij Reinfelden raak ik de weg kwijt en na dat stadje nog veel meer. Het is trouwens een prachtstadje met veel bewerkte en felgekleurde huizen. Op een bankje in het centrum met overzicht op de hoofdstraat zit ik een tijdje te lunchen van onderweg gekochte etenswaren.

Na veel gezoek kom ik op de route. Het begint te regenen, pas de eerste regen deze reis. Ik wacht niet tot ik zeiknat ben, maar stop onder een boom om een jasje aan te trekken. Het jasje is wind- en waterdicht, maar is altijd erg warm. Daarom rits ik de mouwen er uit. Mijn armen mogen gerust nat worden, want het is nog altijd warm, maar mijn rug laat ik liever niet nat worden.

Als ik net klaar ben, komt er een mevrouw met een grote tatoeage op haar arm naar buiten. Ze zegt: “kom toch onder de partytent staan!” Voor haar huis, een Tattoo-shop, staat een partytent met daaronder een glimmende motor die te koop staat. De mevrouw weet vast en zeker wat ik van motorrijders en tattoos vindt en is alleraardigst. Ik overweeg even om naar binnen te gaan om op mijn bovenarm ook een tattoo te zetten. Het lijkt me leuk om dat eens mee te maken, al weet ik dat zo’n tattoo niet meer kan worden gedeletet. Ik zou het daarom op een wat onopvallende plek laten doen en er gewoon Selma op laten zetten. Ik stel me echter voor dat de tatoeeerder (is dat het goede woord) daar van die hardcore letters voor zou uitkiezen. Daarom heb ik het toch maar niet gedaan. Misschien iets voor de volgende familiedag?

De weg gaat op en af langs de Rijn, die hier allang niet meer bevaren wordt.

Nog diverse keren rijd ik verkeerd. Ik rijd dan gewoon te hard en lees de beschrijvingen niet goed. En dat is zonde, want dat kost extra energie op deze drukkend warme en vochtige dag. In Waldshut houd ik het voor gezien. Ik neem de tijd om het mooie stadje te bekijken, eet een bordje spaggetti en fiets naar de camping. Het blijkt een viersterrencamping te zijn dat voor drie tientjes ook een kamer voor me in de aanbieding heeft. Omdat het inmiddels in vlagen spoelt van de regen, neem ik dat aanbod aan. Er is WIFI. En de facetime-verbinding met Selma en de andere aanwezigen op de familiedag wordt tot stand gebracht. Zo was ik er toch even bij.

Kaartje etappe 11:

 

Etappe 12: Zondag 29 juni, Waldshut – Winden (camping Manser), 114 km.

Gisteravond in het restaurant voetbal heb ik zitten kijken met twee Duitsers, motorrijders uit Hamburg. Nou ja, motorrijders, de een rijdt en de ander (een zij) zit achterop. Het voetbal was spannend en we genoten er met elkaar van. Er schoof ook een jonge Ier aan, die met de fiets (een mountainbike) onderweg is naar Bratislava en dan de route langs het voormalige IJzeren Gordijn wil fietsen tot aan de Oostzee. Het is zijn eerste fietsvakantie en meteen een grote trip. De jongen had zich niet gerealiseerd dat hij hier ook een kamer had kunnen huren en staat nu dus met zijn tentje in de stromende regen. 

Nog voor tienen zoek ik mijn bed op. Ondanks de regen koelt het nog niet best af en ik lig te zweten in bed. Ik kan overigens kiezen welk bed ik neem, want in de kamer die deze nacht van mij is, staan twee stapelbedden. Ik kies het benedenbed dat zo dicht mogelijk bij het raam staat dat ik wijd open heb gezet.

De volgende morgen zitten om acht uur tassen en toebehoren al op de fiets en schuif ik aan het ontbijt. Ik eet twee grote schalen met een soort havermout en nog een broodje brie erbij.  Daar kan ik op teren. Ik heb woeste plannen vandaag. Het spoelt nog altijd van de regen en daarom kies ik voor een lange rit. Ik heb geen hekel aan fietsen in de regen. Het punt is alleen wel dat je goed moet eten en zorgen moet dat je het niet koud krijgt. Ik fiets gewoon in korte broek, daarboven een fietsshirt en mijn wind- en waterdichte fietsjas waar ik de mouwen vanaf heb geritst. Onder die fietsjas zweet ik namelijk altijd zo. Mijn armen worden zo wel nat, maar dat hindert niet, want het is nog altijd niet koud. Als het hard regent zet ik mijn pet op, dan komt het water niet zo in mijn ogen. De eerste vier uur gaan razendsnel.

Alsmaar volgt de route de Rijn, totdat de Rijn wordt ingewisseld voor de Thur. Het gaat harder regenen. Omdat ik het toch koud krijg, rits ik de mouwen van mijn jas er maar in. Om het zweten wat te beperken doe ik de ritsen niet echt dicht. 

In Andelfingen fiets ik tegen een Turkse pizzeria aan. Ik stop, ook omdat ik het koud begin te krijgen. De regen komt met bakken uit de lucht en onder mijn fietsjas ben ik al bijna net zo nat als daarboven. Met een lekker bord spaggetti word ik weer warm van binnen. Daarna neem ik geen halve maatregelen: ik rits de mouwen van mijn fietsjas weer uit de jas, trek er mijn knalrode poncho over heen waarvan ik de capuchon strak om mijn hoofd bind en trek over mijn fietsbroek heen een regenbroek aan. Het ziet er niet uit, maar zo gekleed kan ik door de Rode Zee fietsen zonder nat te worden. Charmant, niet?

Wegkomen uit Andelfingen is niet gemakkelijk. Ik moet behoorlijk zoeken en rijd totaal onverwacht na een kwartier nogmaals langs de pizzeria. Daarna zit ik weer op de route. Vanwege de stromende regen is het landschap minder belangrijk. Ik zie op de kaart een kortere route langs een grote weg. Grote wegen gaan veel minder omhoog en omlaag dan de kleine weggetjes waarover Benjaminse me wil sturen. Omdat er niet veel verkeer op de weg is, neem ik de gok. En zo rijd ik zo’n 50 km langs een grote weg. Meestal loopt er een fietspad of fietsstrook langs. Andere keren rijd ik gewoon op de rijbaan. Een enkele keer vind ik via fietsbordjes een alternatief. Gezellig is het niet, maar het weer is vandaag ook niet gezellig en het schiet wel op. Het is prettig dat Zwitserland zoveel fietsroutes en fietsbordjes heeft. Opeens ontdek ik dat het nog maar 15 km naar de Bodensee is. Dan sta ik voor een keuze. Rechtdoor naar de Bodensee betekent dat ik op een grote camping terecht kom. Het routeboekje geeft echter ook een boerencamping in Winden aan. Als ik een bordje camping zie staan in de richting waar de boerencamping moet zijn, sla ik af. Zo kom ik bij de familie Mansel op de boerencamping in Winden terecht. Het is er prachtig.

Er staat een geweldig sanitair en er is een grote hut bij die als woonkamer dient.

De jonge boerin komt me vertellen dat ik 400 meter verder voetballen kan kijken. Van koken komt dus alweer niets. En zo zie ik temidden van Zwitsers het Nederlands elftal ternauwernood winnen. Teruggekomen maak ik kennis met de andere campinggasten en werk ik de website bij. Daarna als een haas de tent in. Het is inmiddels droog geworden, maar dat duurt vast niet lang meer. Welterusten!

Kaartje etappe 12: 

 

 

Etappe 13: Maandag 30 juni, Winden (CH) – Thiessen (Li), 84 km.

Ik zit op een bankje onderweg in een Zwitsers dorpje onder Liechtenstein. Dit is een dag zoals het moet zijn, een dag zonder gejaag, zonder kilometers die moeten worden afgelegd alsof er gepresteerd moet worden. Ik zit, hoor de vogels fluiten, zie en voel de zon aarzelend door de wolken komen, waar daarnet in vlagen zo ontzettend veel regen uit viel. Daarnet kilometers lang over een onverhard pad langs een kanaal, min of min parallel aan de Rijn, gefietst. Ik zit en smeer een broodje. Meer niet. Zitten is genoeg, niets hoeft.
Het kost me moeite om te zitten terwijl er niets hoeft. Ja, ik weet wel dat ik me dat in mijn werk eigen heb gemaakt, dat ik gewoon bij iemand aanwezig kan zijn, waarbij er niets hoeft. Maar dat is omdat de aanwezigheid van een medemens in moeilijke omstandigheden zelf al helend werk. Gewoon present zijn bij een ander is genoeg. Voor mezelf vind ik dat veel moeilijker. Er moet altijd wat worden gedaan en zo jaag ik mezelf voort. Zelfs nu, op dat bankje, denk ik er over na wat ik daar later over schrijven wil. Ik verwijt me dat niet. Schrijven ordent mijn gedachten. Het helpt me om exact onder woorden te brengen wat er in het moment is dat als verhaal bewaard moet blijven. Dat is waarom ik avond aan avond schrijf. Misschien moet ik dat thuis ook meer doen.
Het bankje waarop ik zit, staat met de rug naar de weg. Het kijkt uit op een tuin. Er staan beelden in de tuin en tussen de beelden door loopt een smal asfaltpaadje. Tussen mij en de weg zijn een paar parkeerhavens, ook voor bezoekers, zo staat er. Een oudere heer stapt uit een auto die daar net heeft neergezet. Hij loopt op mij af en wijst op mijn vlaggetje. “Met de fiets? Helemaal uit Holland?” Ik knik. We raken aan de praat. De man woont hier. Dit huis is een huis voor ouderen. Ik vertel dat ik in ouderenhuizen werk. In hele grote. De man knikt, maar ik weet niet of hij er zich wat bij kan voorstellen. Ik kijk naar het huis en denk aan mijn ouders. Die zouden ook in een ouderenflat willen wonen, een serviceflat dan. Zou dit wat voor hen zijn? Ik zie geen balkon, bovendien is het wat ver fietsen om op bezoek te komen.
Ik bedenk dat mijn moeder vandaag jarig is. Ma, van harte gefeliciteerd en nog vele jaren!
In de beeldentuin verschijnen van achter het huis twee oudere dames. Ze lopen voorovergebogen, tegelijkertijd leunend op en duwend tegen een rollator. Ook zij komen op me af. Ze wensen me eet smakelijk. Ik bedank hen hartelijk. De yoghurt met muesli smaakt bijzonder goed op dit middaguur.

Zitten. De kunst van het zitten. Ik moet denken aan wat een vriend me ooit zei: “weet je wat het met jou is Aart? Als je zit, wil je gaan staan. Als je staat wil je gaan lopen. En als je loopt, wil je ergens aankomen. Maar waarom zit je niet gewoon als je zit, sta je niet gewoon als je staat en loop je niet gewoon als je loopt?” Het zijn wijze woorden met een Boeddhistische achtergrond. Er zit veel wijsheid in. Naast de pastorale houding van de presentie, waarin de pastor gewoon aanwezig is, is er ook het present zijn bij mezelf. Daar wil ik de komende dagen meer bij stil staan.

Vanmorgen had ik alle kans. De tent was erg nat en ik bleef lekker lang liggen, tot half acht. Het zou nog uren duren voor de tent droog was en mijn vertrek zou pas tegen half elf zijn. Ik raakte aan de praat met andere campinggasten op deze leuke boerencamping, vooral met een Nederlandse vrouw die met haar drie jonge kinderen in een tent kampeert. Ze woonden in Zwitserland en de kinderen zijn hier geboren. Maar nu is haar man overgeplaatst naar Enkhuizen en de huur voor het huis is opgezegd. Omdat de kinderen wel het schooljaar in Zwitserland willen afmaken, kampeert ze hier een paar weken.
Ze vertelt allerlei dingen over Zwitserland. Dat ze in de oorlog Joodse tegoeden aan Hitler doorschoven, dat ze rijk zijn geworden door het bankgeheim dat nu op springen staat. En dat ze nu in schimmige internationale handel zitten. Ze vond Zwitserland een heerlijk land om in te wonen met een ontzettend gedisciplineerd volk, maar met hun ethische moraal heeft ze niet zoveel op. Wel bidden voor wereldvrede maar niet het zwarte jongetje een hand geven.

Langs de Bodensee maakte ik daarnet veel foto’s. Ik genoot ervan, ook al goot het bij vlagen pijpestelen.

Ook daar zat ik een tijdje op een bankje met uitzicht over de Bodensee, maar niet zo lang als nu. Het wordt tijd om op te staan en verder te gaan. Het is dreigend, maar er valt toch geen spat meer. Ik rijd eerst Oostenrijk binnen en daarna Liechtenstein.

Liechtenstein is een piepklein staatje, dat ik via de hoofdstraat (zie hierboven) binnenrijd. Ik dacht altijd dat het heel hoog ligt, maar het is slechts ongeveer 400 meter boven zeeniveau. Alle Liechter (heten ze zo? Vergeten te vragen!) lijken in het dal te wonen. Als de route over de Rijndijk gaat, tref ik een echtpaar op een bankje. Ze vertellen me de route naar de camping. Ze zien het vlaggetje van Holland achterop de fiets dat ik (hoe lang geleden? Weken, maanden, jaren geleden?) meekreeg van Henrian, de vrouw van Jos, bij wie ik in Gogh overnachtte. En dan vertelt de man een prachtig verhaal:

“Eens maakte ik een bijzondere reis met zo’n stoere vierwheeldrive camper door Alaska. Al 600 km was ik geen huis, geen mens en geen kip tegengekomen. Al honderden kilometers bestond de weg uit zwaar grind, waarin de camper moeizaam vooruitkwam. Hier, waar Alaska aan Rusland raakt, woont niemand. En daar zie ik een vrouw. Ze is alleen en rond de 30 jaar. Aan de kant van de weg staat haar fiets, bepakt en bezakt. We stopten en ik vroeg of ze mee wilde rijden. Ze antwoordde: ‘U denkt toch niet dat ik zoveel duizenden kilometers van Engeland naar hier zou fietsen om me dan hier verder met een auto te laten vervoeren?'”

Kijk, dat zijn nog eens verhalen. Wat ik doe is daarbij maar peuleschil. De camping heb ik zo gevonden. Camping Mittag Spitze. Eenmaal in je leven wil je toch in Liechtenstein slapen. De camping ligt mooi. Overal waar ik kijk zijn hoge en stoere rotsformaties, sommige met restjes sneeuw. Duur is het wel, nog duurder dan Zwitserland, bijna 20 euro voor een fietser die in zijn eigen tentje slaapt en wat sanitair gebruikt, sanitair dat dringend onderhoud nodig heeft. Voor internet moet ik flink bijbetalen en dat doe ik dit keer nu eens niet. Dan morgen ergens dit verslag maar op de site zetten.

Voor het eerst sinds tijden kook ik weer zelf. Alles wat gewicht heeft uit mijn voorraadtas gaat de pan in: spaggetti, een blikje peulvruchten, twee uien. Ook de tweeliterfles Rivella die ik al een paar dagen met mee zeul, gaat leeg. Rivella is trouwens een Zwitsers produkt, zeggen ze. Je ziet het hier overal. Ik dacht altijd dat het Fries was. De tweeliterfles met water gebruik ik voor de bidons. Mijn deodorant – wat op zeker moment toch niet meer helpt – laat ik hier achter. Zo ben ik vijf kilogram lichter en dat telt voor de 2115 meter hoge Splugenpass waar ik morgen aan beginnen ga.
Naast me staat een Hollands gezin met een autootje en vijf fietsen. Eens per vier dagen hebben de oudste vier een dag corvee, met als opdracht: breek de tent af, laad de auto in en rijd naar de volgende camping. De andere vier fietsen dan de route. Zo gaan ze naar Rome en dat is ook een manier. De jongste, die geen rijbewijs heeft, mag kiezen op welke dag ze de joker inzet en zich met de auto mee laat vervoeren. De vader speelt de hele avond als fietsenmaker. Ik leen zijn voetpomp met drukmeter en pomp mijn voorband op tot vier Bar, wat ook in de achterband zit. Bij klimmen veert bij elke tred namelijk de voorband in. Dat kost energie, hopelijk is dat zo verholpen.
Om negen uur kruip ik in mijn tent, schrijf en lees nog wat, tot om tien uur de slaap invalt. Het is een frisse nacht en uit voorzorg heb ik mijn flanellen slaapzak in mijn gewone slaapzak gestopt. Zo heb ik geen last van de kou. Kijken hoe dat morgennacht is, als ik mogelijk 1000 meter hoger sta. Waarschijnlijk moet dan ook het thermo-ondergoed aan. We zullen zien. Tot morgen!

Kaartje etappe 13:

 

Etappe 14: Dinsdag 1 juli, Thiessen (Li) – Splügen (1500 meter hoog), 95 km.

Vandaag zijn Selma en ik 26 jaar getrouwd. 1 juli 1988 goot het van de regen en hagelde het zelfs. Wat is er sinds die tijd veel gebeurd. Ontzettend genoten we samen door in onze Lelijke Eend door Zuid Frankrijk te toeren en zelfs vier weken door Toscane, het Toscane waar Assisi ligt, waar ik nu op de fiets heenga. Het was Selma die voorstelde dat ik dit jaar een lange fietstocht moest gaan maken. In haar taal: “je hebt nu beide benen nog en je hebt ook nog geen hartfalen. En je wilt het zo graag. Stel het niet langer uit.” Fantastisch zo’n vrouw, één uit duizenden! Volgende week donderdag vertrekt ze per auto samen met Annemarie naar Assisi, over een kleine twee weken zijn we weer samen om dan nog twee weken van elkaar en Italië te genieten.

Leuk om na anderhalve dag geen internet te hebben nu veel reacties te lezen: van broer Gert, van Dicky (Ierland? Lijkt me tamelijk nat om te kamperen, maar het moet erg mooi zijn. Misschien eens naar Iona In Noordoost-Schotland? Trouwens Dicky, ik heb de boekjes van Benjaminse bij me en dit deel is bij mij ook al flink nat), van Ed die dus ook een mooie tocht gaat maken en van de cliënten van de Anna Paulonastraat. Wat leuk dat jullie reageren. Ik hoop dat jullie van mijn verhalen genieten en ook de andere cliënten van Plantein. Ik besef maar al te goed wat een voorrecht het is dat ik nog zo gezond van lijf en leden ben, terwijl voor sommigen van jullie zelfs lopen een hele opgave is, of zelfs onmogelijk. Hopelijk neem ik jullie zo een beetje mee op vakantie!
Foto’s kan ik nog altijd niet plaatsen. Daarvoor heb ik toch een Windows computer nodig. In Assisi maak ik dat in orde, want Annemarie neemt haar laptop mee. Er gaan een hoop foto’s tussen de tekst gezet worden. Jammer dat jullie nu dus nog geen plaatjes bij mijn praatjes hebben. Over een paar weken nog maar eens kijken dus. 

Vandaag heb ik een bijzondere rit achter de rug. Ik zit nu op 1500 km hoogte in Splügen, het laatste dorp voor de top van de Splügenpass die 2115 meter hoog is. Over die pas ga ik morgen, maar eigenlijk heb ik de helft al gehad, al wordt het morgen nog steiler. Er is regen voorspeld. Twee dagen geleden lag de sneeuwgrens op 2000 meter, het kan dus zijn dat ik morgen door de sneeuw fiets. Eigenlijk hoop ik daar op, want het lijkt me fantastisch om op 2 juli in de sneeuw te rijden. Als je wilt, neem ik een sneeuwbal voor je mee. 

Vanmorgen kon ik pas om half tien vertrekken, de tent was niet eerder droog. Er was weliswaar een prachtige blauwe hemel en ik had mijn tent weer keurig op het Zuidoosten gezet, maar er stond opeens zo’n nare berg tussen mijn tent en de zon in. Was die er gisteren ook al? Of hebben ze die er vannacht, speciaal om mij dwars te zetten, neergezet? En wie dan? Liechtensteiners zeker!

Vanaf de camping moest ik weer de Rijndijk op zoeken. Ja, je leest het goed. De Rijn stroomt hier ook. Het is nog altijd een brede rivier, maar ondiep en woest stromend. Aan beide kanten hebben ze een hoge dijk gezet en over die dijken gaat voorlopig de route.

Het lijkt de Alblasserwaard wel, alleen de bergen op de achtergrond misstaan een beetje. Die bergen zijn griezelig hoog. Zo zien ze er tenminste uit. Met sneeuw er op. Moet ik daar overheen?

De benen zijn goed vandaag. Gisteren zong ik steeds: “Morgen soll es warmer sein!” En dat is het ook, de zon laat zich van zijn goede kant zien. Ik rijd op de linkeroever. Plotsklaps stopt het pad op de dijk. Er gaat een steenachtig paadje naar beneden, bezaaid met dikke keien. Dit kan niet de bedoeling zijn. Het pad zal zo wel verder gaan. Aarzelend ga ik naar beneden. Dit is niet vertrouwd, dit kan zo niet. Ik klauter met de fiets aan de hand weer naar boven en buig me over de kaart. Het blijkt dat ik vier kilometer geleden de Rijn had moeten oversteken en de route op de rechter Rijndijk had moeten vervolgen. Dat heb ik nou altijd. En Jos kan dan mooi schrijven in het gastenboek dat alleen de routebeschrijving zonder GPS niet handig is, maar als ik verkeerd rijd heb ik gewoon niet goed gelezen. En zoals mijn moeder altijd zei: “Wie zijn hoofd niet gebruikt, moet zijn benen gebruiken!” Zo kom ik in elk geval aan acht extra kilometers, want de Rijn is veel te woest om met fiets en al door te waden. 

Goed lezen dus. Nu moet je weten dat ik tegenwoordig lenzen heb. Om te kunnen lezen, moet mijn leesbril op. Die hangt de hele fietsreis te bungelen aan een touwtje om mijn nek. Als het warm is, stop ik hem ook wel eens in de tas, zeker als ik toch wel denk te weten waarheen de route gaat. Dat is wat er nu gebeurde. Maar ach, anders waren die 95 km van vandaag er maar 87 geworden……

Als ik de Rijn ben overgestoken, ben ik Liechtenstein uit. Geen grenspost gezien. Wel gisteren bij het binnenrijden. Maar hier niet. Jammer dat ik er niet aan gedacht heb om smokkelwaar mee te nemen.
Het blijft nog lange tijd vlak. Ik geniet van het fietsen, sta geregeld stil om een foto te maken. Als ik stil sta om de kaart te bestuderen omdat ik niet weer fout rijden wil, is er altijd wel iemand die naar me toekomt om me de weg te wijzen. De ene keer stopt een auto, die mij hard voorbij kwam rijden en nu achteruit naar me toe komt om me te vragen waar ik heen moet. De andere keer kruist mijn route die van een oudere man, juist op het moment dat ik op een fietsbrug even sta te pauzeren. We raken aan de praat en hij vertelt me exact hoe ik verder moet rijden. En daarna rijdt hij voor de zekerheid een tijdje mee om me het goede pad op te sturen. Een man en vrouw op een elektrische fiets doen hetzelfde. Op hun elektrische fietsen gaan ze bergop harder dan ik. Als zij al op een punt zijn waar zij moeten afslaan en waar ik rechtdoor ga, staan ze me op te wachten en zwaaien ze me uit. Ook vandaag heb ik weer genoten van mensen. Soms moet je mensen eerst leren lezen en hun gebruiksaanwijzing wat leren kennen, maar wat zijn mensen toch leuk. Tenzij ze denken dat ze Übermenschen zijn.

Waar ik nog meer van genoten heb dan van de mensen, is van de natuur. Want die wordt gaandeweg verpletterend mooi. Het eerste bijzondere is de Polenweg. Nee, Polenweg is niet bedacht door die ene geblondeerde idioot (excuseer, ik schrijf ‘idioot’ omdat ik nog altijd zijn gebruiksaanwijzing niet door heb) uit Venlo, maar door de Zwitsers in de Tweede Wereldoorlog. Hoe het precies zit, weet ik niet, maar een groep Poolse soldaten moest daar voor Zwitserland een weg uithakken en aanleggen in een rotswand. Het zou kunnen dat Zwitserland dat als kadootje van het Hitlerregime kreeg.

Zo neutraal was Zwitserland namelijk niet, want de Joodse tegoeden werden keurig aan het Hitlerregime overgemaakt, zo hoorde ik eergisteren van de vrouw op de camping in Winden. Bij het monument van de Polenweg kom ik een Zwitser tegen terwijl ik een foto maak. We raken aan de praat. Hij weet niet dat er Polen bij de aanleg van deze weg zijn omgekomen. Hij vertelt dat het niet waar is, want anders zou hij het moeten weten, want dit is zijn streek. Hij weet ook niet dat er niet alleen zes miljoen Joden, maar ook zes miljoen Polen in de oorlog zijn omgekomen.


De Polenweg is verschrikkelijk mooi. Het begint met een stuk helling met een stijging van zeker tien procent door grof grind en grote keien. Hier moet ik even afstappen, want dat rijdt niet prettig. Daarna blijft de weg onverhard en stijgen, maar is goed te fietsen.

Gaandeweg rijd je echt op een pad dat tegen een rotsmassief aangeplakt lijkt te zijn. Rechts van me kijk ik honderd meter kaarsrecht naar beneden waar de rivier loopt. Wat een woestenij!


De volgende prachtpassage is de Via Mala kloof. Dicky heeft het er al over in het gastenboek. Hier is de weg een rustige autoweg die zich door een smalle kloof naar boven wringt. Boven me is soms een viaduct van de grote weg die op de San Bernardinopas aansluit. Ook hier kun je over de rand duizelingwekkende diepten inkijken.

Daarna volgt nog de Raffaschlucht. Wat een ontzettend mooie route, heeft Europa ergens nog een mooiere weg?

In 15 kilometer klim ik in etappes naar 1500 meter hoogte. Het wordt koud. Ik heb ook wat darmproblemen, volgens mij van de kou. Bovendien is er weer flinke regen voorspeld. Ik besluit een hotel te nemen. In de wastafel doe ik mijn was, in de hoop dat alles morgen droog is. Daarna kijk ik in het restaurant samen met een gezelschap Zwitsers, die een meerdaagse wandeling aan het lopen zijn over de Splügenpass, naar de uitschakeling van Zwitserland voor het WKvoetbal.

O ja, gisteravond maakte ik kennis met dat gezin waarvan er steeds één de auto neemt en de andere vier zonder bagage fietsen op weg naar Rome. Ze vertrokken vanmorgen al om half acht, twee uur eerder dan ik. Omdat de auto me pas voor Splügen voorbij kwam zetten, moet ik de fietsende tak van de familie dus ruimschoots hebben ingehaald. Er staan nu twee fietsen op het dak. De jongste dochter zit op de passagierstoel. Zij heeft toch halverwege de joker ingezet. En ik heb mooi twee uur ingehaald. Toch klasse met al die rotzooi die ik bij me heb!

Tot morgen!

Kaartje etappe 14:

 

 

Etappe 15: Woensdag 2 juli, Splügen (1500 m) – Splügenpas (2115 m) – Colico (200 m) : 78 km.

Om half acht zit ik aan het ontbijt. Ik neem het er goed van. Vandaag de koninginnerit. Ik voel toch wel wat nervositeit. Niet voor de afdaling waar Jos me via de reacties voor waarschuwde (Jos, jij maakte een andere afdaling dan ik nadat je uit de trein was gestapt en die afdaling is inderdaad gevaarlijk, zo lees ik), maar voor de klim. Het is nog maar 9 km naar boven, een stukje stijgt zes procent. De rest is allemaal met minimaal 9 procent. Bovendien is het nat en koud en is de lucht ijl. Toen ik een paar jaar geleden over de Pyreneeën trok met volle bepakking heb ik hele einden moeten lopen met 35 graden en allemaal vliegen om me heen. Vandaag is het koud, maar ook erg steil.

De eerste klus is het optuigen van de fiets. Daarvoor moet hij wel van het alarm af en dat lukt alsmaar niet. Het fietsalarm blijft maar loeien. Er komt al iemand van het hotel kijken wie daar toch zo’n p….herrie maakt. Ik doe het deurtje van de schuur maar even dicht en pruts verder. Geen idee wat ik gedaan heb, maar het lijkt er op dat de alarmcode gewijzigd is. Ik ben toch zo ontzettend handig…….. Maar goed, uiteindelijk lukt het. 

Om tien over acht begin ik aan de klim. Het is koud. Ik heb mijn korte fietsbroek aan, een fietsshirt met korte mouwen en daaroverheen een bodywarmer. Ook omdat op de rug staat: TURKSTRA SNEEK, mijn hoofdsponsor voor de fietstocht naar Stralsund. Ik vind het wel stoer om in het hoogebergte te fietsen met kleding aan waar duidelijk Sneek op staat. Dat ik geen Turkstra heet, hoeven ze niet te weten.

De berg kent geen genade, het is meteen al heel erg steil. Waar ik de Col Donon rustig kon nemen in de vierde en derde versnelling, schakel ik het tweede tandwiel achter in met het kleinste blad voor. Ik zweet als een otter, koud zweet. Het drupt van mijn hoofd via het stuur op de weg. Ik denk dat ze er verstandig aan doen om achter me te strooien, anders vliegt iedereen uit de bocht. Gevolg van dat gezweet is ook dat mijn fietskleren meteen kletsnat zijn. Vooral mijn rug wordt koud. De wind van gisteren is er nog. Gisteren was het ook steil, maar de harde wind tegen maakte het extra zwaar. Die wind is er nu ook weer. “Het is slecht weer boven”, zegt een passerende man. Hij wijst naar het Zuiden waar boven de toppen donkere wolken aankomen. “Dat betekent regen,” voegt hij er aan toe. Dan ben ik alleen. Alleen ik, mijn fiets en de berg. Een kleine vrachtauto en de posthoornbus komt me voorbij. Verder niemand tot net onder de top. Na vierenhalve kilometer stop ik. Het wordt te koud. Uit mijn fietstassen haal ik een trainingsjasje en doe dat aan. Dat scheelt. Het jasje ademt en houdt toch de koude wind wat van mijn lijf. De klim gaat verder. Om nog wat meer op souplesse te rijden schakel ik terug naar de kleinste versnelling. Met een vrij hoog ritme haal ik toch maar 6,5 of 7 km per uur. Af en toe neem ik een stukje chocola, gekocht in het hotel Piz Tambo in Splugen, waarik alle Zwitserse Franken heb achtergelaten. De koeien luiden me uit met hun koeienbellen. Toch aardig van ze. Zouden zij het niet koud hebben? Veel vet hebben ze niet aan hun lijf. Verderop is de weg opgebrokenen over 400 meter onverhard. Ik gebruik het als een excuus om een tijdje te lopen. Ik moet wel flink doorlopen, anders word ik koud. Aan alle kanten klettert water naar beneden. Geen wonder, want overal ligt sneeuw.

Ik zet mijn fiets even tegen een muur van sneeuw die een paar meter hoog is en maak een foto.

En zo zwoeg ik verder. Een fietser komt me tegemoet, beduidend sneller dan ik. Het regent harder, maar het blijft regen, het wordt geen sneeuw. In een dal tussen de haarspeldbochten die elkaar in hoog tempo opvolgen loopt een boer. Ik zwaai naar hem, hij steekt zijn duim op. Net onder de top komt een camper me tegemoet. Voorzichtig baant hij zich een weg naar beneden. Een blonde dame zit naast hem, ziet me, wijst naar me en slaat met schrik en verbazing haar hand voor haar mond. “Ach mevrouw, zo’n klimmetje, ’t is niks hoor!”

En dan ben ik boven om klokslag tien voor tien, al hoor ik geen klok slaan. Er hangt ook geen finishdoek en er zijn geen lieftallige dames die me naar het schavot leiden en me op beide wangen een zoen geven. Ook de champagne wordt niet uitgereikt en de supportesbussen zijn blijkbaar nog niet gearriveerd. Ik schreeuw het uit: “Ik heb het gehaald!” “Ik ben boven!” “Ik ben in Italie!!”

Er is een gedenkplaat en een vlag, maar geen bordje SPLUGENPAS 2115 meter. Jammer. Ik maak een stel foto’s en kleed me warm aan. Ik doe beenstukken aan en een extra fietsbroek, in de hoop dat twee fietsbroeken voldoende isolatie geven voor de edele delen. Verder gaan mijn fietshandschoenen aan, de helm op en trek ik mijn winddichte jack over mijn bovenkleding aan.

Dan duik ik Italie in. Het weer is beduidend slechter aan de Italiaanse kant. Het water komt in gordijnen naar beneden en door de wind tegen en de hoge snelheid voelen de druppels als hagelstenen. De weg is indertijd geasfalteerd onder Mussolini en zit vol met gaten waarin de soldaten van de as-mogendheden hun bajonetten staken. Er ligt ook een prachtig laagje water overheen. Het uitzicht schijnt mooi te zijn, maar ik zie maar 50 meter. Daarachter is alles grauw en daar moet ik door heen. Ik verwacht dat het elke kilometer wel warmer zal worden. Dit is per slot van rekening Italie en naarmate ik meer daal moet het warmer worden. Maar het begint alleen maar harder te regenen en mijn rug is al zo koud. Als ik Isola passeer, knijp ik extra hard in de remmen. Ik draai het dorpje in. Er is een barretje. Het ziet er verlaten uit. Ik fiets het terras op en voel aan de deur. Open! Ik parkeer mijn fiets en ga naar binnen. Daar staat een van die rondemissen die niet op tijd op de col was om me te feliciteren. Ze lacht naar me, maar begrijpt mijn “warme chocolademelk, uh, hot chocolat, uh heises chocolademilch” niet. Italiaans kan ze wel vloeiend, als alle rondemissen. Ze wijst wat producten aan. Nee, geen reep chocola. Ja, dat zakje wat er Benco-achtig uit ziet! Het lijkt dat ze het begrijpt en laat me nog kiezen uit drie woorden. Ik kies maar voor het eerste. Dan zegt ze: “Hot?” Ik hoop maar dat ze de chocolademelk bedoelt. In de geweldige sanitairruimte (dit is een soort hotelletje, mooi!) doe ik mijn natte plunje uit. Ik doe een termohemd aan op mijn naakte bovenblijf. Daaroverheen doe ik het trainingsjasje en later, bij vertrek, de windstopper. De rondemis is klaar en heeft een enorme bak met knoerdhete chocolademelk voor me gemaakt. Ik drink alles op en voel me van binnen helemaal warm worden. 

Poeh, dat was afzien. Niks geen mijmeren of mediteren, maar aan de bak. Boven aankomen en zorgen dat je op temperatuur blijft. Het leven is niet altijd luxe. Ook daarom ben ik deze reis begonnen, die me naar Assisi brengt, in het voetspoor van Franciscus van Assisi die zijn luxe leventje aflegde en tussen de armen ging leven. En dat voor de rest van zijn leven, dat niet zo lang zou duren, en niet alleen maar voor een vakantie. Het is mooi te ervaren dat je als mens sterker bent dan je denkt. Want ook al is mijn lijf bepaald niet afgetraind, kom je toch boven. Sterker nog: om dit soort – en zwaardere – ontberingen te doorstaan zijn onze lichamen ooit in elkaar geschroef, niet alleen maar voor een avondje op de bank. 

De afdaling gaat verder. Ik heb het niet koud meer. Wel nat, want het gaat steeds harder gieten. Ik hul me in mijn regenbroek en doe mijn poncho aan, waarbovenop ik mijn helm zet. Zo kom ik bij Laco di Mezzola, het noordelijkste toeristische meer van Italie. Uiteindelijk stop ik om kwart over drie aan Lago di Como, het Comomeer, bij camping Agricampeggio el logasc, www.logasc.com, een eind onder Colico. Het is goed hier met bijzonder aardige mensen. Af en toe is het droog en een paar minuten laat de zon zich zelfs zien. Het schijnt hier al weken slecht te zijn, maar morgen wordt het goed weer. Ik boen mijn fietstassen schoon voor ik ze in de tent zet. De natte plunje gaat aan de waslijn. Het sanitair is hier geweldig, zelden zo gezien! De camping zelf is klein. Er staan een stuk of tien tot bungalow verbouwde caravans met van die golfplaten daken er over heen. Aan de kant van het Comomeer staan een paar campers. Daartussen staat inmiddels mijn tent. 

Kaartje etappe 15:

Etappe 16: Donderdag 3 juli, Colico – Cologna, ongeveer 100 km (weet het niet precies, fiets staat achter slot en grendel).

Wat een leuke reacties zeg, dat maakt schrijven nog leuker! Teruglezend zie ik nog wel veel stijl- en spelfouten. Dat irriteert me. Het komt omdat het programma waarmee ik op mijn website schrijf, veel langzamer reageert dan ik typ. Inderdaad schrijf ik graag. Ook in mijn werk mag ik verhalen vertellen. Al lezend schep je je eigen verhaal. Verhalen nemen je mee, je kunt je er in verplaatsen. En inderdaad, dan gaan ze over jou. Zoals Gert al eerder in het gastenboek schreef, had ik ook in een huisje op de hei kunnen zitten en dit op kunnen schrijven. Ook dan waren jullie meegenomen en reisden jullie mee. 

Naast de kant van de lezer van verhalen, gebeurt er ook iets met de verteller of schrijver. Al vertellend schep je je eigen levensverhaal. Dat verhaal vertel je met je eigen accenten. Misschien was de regen gisteren helemaal niet zo erg heftig, maar ik vond van wel. En daarom schreef ik wat ik schreef. In de wijze waarop iemand een gebeurtenis vertelt, zit altijd iets subjectiefs. Dat kan niet anders. In mijn werk luister ik dagelijks naar de levensverhalen die mensen me vertellen. Dikwijls hebben ze me die verhalen al heel vaak verteld. Dat geeft niet. Want toch verschuift het, krijgt iemand nieuwe taal, nieuw inzicht.

Ik keer nog even terug naar gisteren. Terwijl ik nog op het terras zit en mijn belevenissen van gisteren heb geschreven hoor ik opeens een groet in het Hollands. Het is de oudste zoon van dat Nederlandse gezin dat met zijn allen (steeds eentje met de auto) aan het fietsen zijn. Ook zij hadden deze camping uitgekozen. Zij hadden wel in Splugen gekampeerd en waren ook kletsnat geregend en hadden het ook koud gehad. We praten elkaar bij. Aansluitend ben ik gaan eten in een echt Italiaans restaurantje naast de camping. Ik was de enige gast en heb geweldig gegeten. Nu heb ik ook zelf gemerkt hoe Italianen koken: zonder opsmuk, met echte en pure produkten, heerlijk! Ik dronk er een halve liter rode wijn bij, dat had ik wel verdiend.

Na een prima nacht, waarin nog een laatste buitje valt, ben ik al voor zevenen uit de veren. De tent verplaats ik naar een plekje in de zon.

Na de gebruikelijke rituelen en het pannetje met muesli ga ik om 9.08 op pad. Ik heb stoute plannen vandaag. Het is schitterend weer en ik heb ontzettend veel zin om een eind te fietsen. De eerste camping ligt 130 km verderop aan het Laco di Iseo. Mogelijk is dat te ver, maar dan zie ik wel hoe ver ik kom en neem ik onderweg een hotelletje of B & B. 

De route is meteen al mooi en ik ga hard. Als het enigszins vlak ik is, rijd ik niet onder de twintig per uur. Ik merk dat mijn lijf pezig en sterk geworden is, Anton Bakker en consorten sla ik in de Sneekweek zomaar van de baan.  Het landschap is ontiegelijk mooi. De bergen, waar vaak nog sneeuw op ligt, eindigen zo’n beetje recht in het Comomeer. Daartussen loopt een spoorlijntje en een weggetje of fietspad. En daar ga ik. Ik kijk mijn ogen uit en wil zoveel mogelijk van al het schoon tot me door laten dringen. Bij elke bocht wil ik wel een foto maken en maak er ook ontzettend veel, maar bedenk dat ik het op een foto niet vast kan leggen. 

Het Comomeer moet volgens het boekje van Benjaminse (ja Dicky, niet Dingemanse, dat is een theoloog), worden overgestoken naar Bellagio. Ik moet er 40 minuten wachten. Dat is geen straf, want ik kijk mijn ogen uit. Wat is het hier mooi.

Als de pont komt en ik meega, maak ik enorm veel foto’s.

Van Bellagio gaat de route langs de kust. Het is genieten en ik ga hard. Er komen tunnels en ik zoef erdoor heen. Ik doe wel even mijn licht aan, maar eng vind ik het niet. De ene tunnel is 2200 en de ander 1600 meter lang. Ze zijn goed verlicht en het verkeer houdt rekening met me. Met mijn brede bepakking rijd ik steeds zo’n beetje middenop de rechterbaan, dat scheelt.  Dan moeten ze echt om me heen.

Met racefietsers heb ik veel contact. Eentje gaat rechtop zitten en applaudiseert voor me. Twee mannen en een vrouw komen voorbij zoeven. De oudste man draait zich om en roept voor de grap in het engels: “rijd maar met ons mee!” Ik roep terug: “Als jullie mijn bagage nemen!” De man schudt zijn hoofd. Ze gaan hard, maar ik ga de uitdaging aan. Ik schakel een paar tandjes bij en rijd weer naar het groepje toe. Ik overweeg ze in te halen, maar er is te veel autoverkeer.  Na een paar minuten roep ik wat. Ze kijken om en lachen verbaasd dat ik met hen meerijd. De jonge vrouw komt naast me rijden. Ze vraagt in het engels waar ik vandaan kom. “Holland”, antwoord ik. “Hoe is het met jou?” vraagt ze in het Nederlands. Ze blijkt in Amsterdam gestudeerd te hebben en we praten een paar minuten met elkaar. Als de weg omhoog gaat, moet ik ze laten gaan. Ze wensen me een hele goede reis. Vooral de opmerking “To Assisi? Wauw! What amazing!” blijft me bij.

Amazing is het. Helemaal als ik bij Lecco aankom. Het is bijna 12 uur. In een Alimentari koop ik een stokbrood, een stuk kaas en twee bekers yochurt. Ik krijg een plastic lepel mee voor de yochurt en het kost maar €3,65. Dat is wat anders dan de hoge prijzen in Zwitserland. En het smaakt beter. Op een bankje aan het meer met het zicht op Lecco zit ik het op te eten. Daarna haal ik het eerste Italiaanse ijsje en laat het me goed smaken. Echt weer zo’n bankje om op te mediteren.

Voorbij Lecco neem ik zeker 40 km een gaandeweg zeer slecht en onverhard fietspad naar Vaglio. Het fietspad volgt de rivier de Adda en het is prachtig fietsen. Ik dender over keien en door plassen heen. Bij een plas komen mijn voortassen tot halverwege onder water te staan. De fiets stuitert over alles heen en geeft geen krimp. Ik ook niet. Ik kom langs het veer dat Leonardo da Vinci heeft aangelegd en dat zonder voortdrijving dan de waterstroming naar de overkant kan.

Het veer vaart vandaag niet vanwege het hoge water. Net voor het veer ligt er een boom over het fietspad. Er zijn juist een paar mountainbikers. Ik vraag hen mij te helpen, want mijn fiets met toebehoren weegt vijftig kilo. Dat kunnen ze zich niet voorstellen, maar als ze me helpen de fiets over de boom heen te tillen, krijg ik respect dat ik met zo’n autocarri (Italiaans voor vrachtwagen) uit Holland naar hier ben komen fietsen. Bij het veer spreekt een Italiaanse me aan in onberispelijk Engels. Ze informeert ook naar de reis en legt me de route uit. 

Het slechte wegdek wordt na het veer nog slechter. Een paar kilometer voor Vaglio is het fietspad opeens afgesloten. Ik moet omrijden, klimmen en zoeken. Dan vind ik de brug die Vaglio over de Adda gaat en dender ik oostwaarts onder Bergamo langs. Het wordt te laat om door te fietsen, hoewel ik het nog graag had gedaan. In Cologna (niet van het water, dat is Keulen!) neem ik mijn intrek in een hotel. Ik schrijf mijn verhaal, praat via facetime met Selma en val in slaap.

Morgen opnieuw 100 kilometer voor een camping voorbij Desenzano aan het Gardameer. De route gaat voorlopig Oostwaarts onder de meren door. Zaterdag heb ik dan maar een korte rit naar Mantova, waar ik twee nachten wil blijven staan op een camping om na tweeenhalve week mijn eerste rustdag te nemen en Mantova te bekijken. 

Dat was het voor vandaag! Bon giorno!

Kaartje etappe 16:

 

 

Etappe 17: Vrijdag 4 juli, Cologna – camping Sirmione ten oosten van Desenzano aan het Gardameer, 114 km. 

Met een airco op de kamer is het lekker slapen. Ik word wakker als de kerkklok begint te banjeren. Het is niet voor te stellen dat ik al weer meer dan 14 dagen onderweg ben. De tijd vliegt en de kilometers ook. Het lastige van kamperen in Italie is dat de campings slecht zijn aangeharkt: aan de meren en aan de kust zijn er genoeg, maar op andere plaatsen moet je meer dan 100 km rijden om bij een volgende camping te komen. Vandaag gaat het op het Gardameer aan, langs Laco d’Iseo. Dat is niet de kortste weg. Die gaat rechtstreeks door de Po-vlakte, maar ik kies deze variant om nog wat langer langs de rand van de Dolomieten te fietsen. Aan de oostkant is de Po-vlakte ook minder lang. Vandaag gaat de route dus grofweg naar het Oosten.

Het ontbijt in het verder prima hotel stelt niks voor. Ik krijg één croisantje en een kop koffie en daar moet ik dan een hele dag op fietsen. Ik neem nog twee yochurtjes, twee toastjes en twee glazen vruchtensap. Zodra ik de poort van het hotel uit ben, sla ik bij de bakker drie stevige broodjes in. Bij de supermarkt haal ik een grote bak yoghurt, een fles melk, een fles cola en een fles water. Mijn voorraad is weer op peil. 

Het is warm, het zweet druppelt meteen al van mijn gezicht. Ik heb mijn koelste fietsbroek aangedaan en een thermoshirtje dat koelt. Meer niet. De thermometer geeft ’s morgens kwart voor negen al 24 graden aan en het is zwaar bewolkt. Het weer is drukkend. Ik fiets telkens een tandje lichter dan ik gebruikelijk zou doen. Ik heb de neiging om een vrij zware versnelling te trappen en kan die meestal goed rond krijgen. Ik ben nu eenmaal niet zo van de souplesse, maar moet het van brute kracht hebben. Maar met dit weer, dat me met mijn asthma altijd wat zwaar valt, put me dat te veel uit. Ik heb per slot van rekening al een hele rits zware dagen achter de rug. 

Het leek zo gemakkelijk in het routeboekje. “Volg de fietsbordjes Brescia”, schrijft Benjaminse. Nu zijn die bordjes wel te volgen, alleen de weggetjes waar ze me over leiden zijn af en toe een ramp. Waar ik bij de afdaling van de Splugenpas schreef dat de weg daar volgens mij nog in opdracht van Mussolini is geasfalteerd, zijn hier de keien neergelegd nog voordat het wiel was uitgevonden. Op andere plaatsen is er vers grind op gekieperd, maar dan in zo’n laag dat zelfs mijn fiets met zijn de banden vast kwam te zitten. Nog afgezien van de belabberde staat van delen van de fietsroute is het ook vervelend fietsen. Het is telkens op en af, rechtsaf, linksaf, naar boven, naar beneden. Ik kan met geen mogelijkheid in mijn ritme komen. Geef mij maar een lange weg, hij mag gerust bochtig zijn, maar steeds weer dat heen en weer en dus afremmen en weer snelheid maken, is zeker vandaag zwaar. En als je dan eindelijk weer eens op een fatsoenlijke weg rijdt, moet je steeds het fietspad op. Nu zijn de gewone wegen slecht, maar de fietpaden zijn nog veel slechter. In zulke gevallen blijf ik dus maar gewoon op de rijbaan rijden. Geen automobilist die er wat van zegt. En als ze commentaar hebben, gaan ze met hun dikke auto zelf maar op het fietspad rijden.

Het irriteert me altijd al dat het snelle verkeer, de auto, meestal voorrang krijgt. Zo is Sneek één van de weinige plaatsen in Nederland waar fietsers op een fietspad rond de rotonde nog altijd geen voorrang hebben. Auto’s trekken razendsnelop, dus die kunnen veel gemakkelijker even stoppen. Wat ook zo irritant is in Nederland, is dat er bij een wegopbreking nog wel eens staat: fietsers afstappen! In Sneek dat ook zo’n bordje bij de brug die je vanuit Tinga over de A7 leidt. Afstappen op last van zo’n bordje doe ik nooit, dienstweigering! Om aan te geven hoe ongelijk het is: ik heb nog nooit bij een wegopbreking een bordje gezien met: automobilisten uitstappen! Je ziet, ik ben nog altijd anti-auto, al heb ik er met Selma inmiddels twee.

Ik ben wel aan het zeuren, vind je niet? Met dat weer en gehonkebonk was het ook wel een beetje zo’n dag, al leed mijn humeur er niet onder. Bij Lago d’Iseo heb ik een tijd op een bankje gezeten en een hoop van mijn in Cologna gekochte spulletjes opgegeten.

Het is nogal vergane glorie bij dat meer. Er staat veel leeg. Bovendien is het Comomeer en de andere meren daar veel mooier. Geen wonder dat het hier terugloopt.

Na een tijdje rijd ik Brescia (spreek uit: Bresja) binnen. Brescia is een erg grote stad met druk verkeer. Ik ben niet benauwd voor druk verkeer. Ik beweeg me vrij brutaal door het drukke verkeer heen, wat ik ongetwijfeld geleerd heb in mijn jeugdjaren dat ik in en in de buurt van Rotterdam woonde. Ik rijd gewoon tussen de auto’s in, piep er snel tussendoor als dat handig is en als het niet nodig is ga ik niet voor een rood stoplicht staan wachten. “Daar ben ik te intelligent voor,” denk ik dan altijd lekker arrogant. En dan rijd ik gewoon door rood. In Zwitserland vond men dat gek. Zwitsers rijden extreem netjes. In Italië pas ik met mijn rijstijl die op de fiets laat zien duidelijk beter, al is het opvallend hoe nauwkeurig ook Italianen zich aan de verkeersborden houden.

Zo kom ik dus snel en heelhuids in Brescia. Het is een drukke bedrijvige stad, met een aantal zeer oude gebouwen. Ik trek op mijn fiets door de stad heen.

Als het begint te regenen, neem ik op een Piazza (plein) een soort pizza. Daarna is het even zoeken om volgens de route de stad uit te komen. 

Het regent, maar daar hoef je je hier echt niet op te kleden. De temperatuur is op een haar na 30 graden. Ik moet nu ook weer fietsbordjes volgen, maar dit deel van de fietspaden is beter. Het is ook weer klimmen. Vanaf het hoogste punt dender ik puur afgaand mijn kompas (er zit een kompasin mijn bel, reuze handig!) naar beneden tot ik aan het Gardameer aankom. Deze kant van het Gardameer vind ik geen wonder van natuurschoon. In Noord-Italië vind ik juist de afwisseling van bergen en water zo mooi, maar hier zijn de oevers hooguit enkele tientallen meter hoog. De bergen zijn ver weg. Druk is het wel. Ik ben aan de Noordkant van Desenzano terechtgekomen en ik moet aan de Zuidoostkant zijn. Geen probleem, ik neem de weg langs het meer en dender zo de kustlijn langs. Natuurlijk trek ik me weer niets aan van de fietspaden en beweeg me gewoon tussen het drukke verkeer door. De mensen hebben respect voor mijn ‘autocarri’  (= vrachtwagen) en gaan met een boog om me heen. Wat ook helpt is dat ik het oranje Hup Holland vlaggetje, dat ik van Henrian, de partnervan Jos heb gekregen, zo achterop heb gebonden dat hij wat uitsteekt naar links. Zo lijk ik nog breder. 

Om 18.00 uur rijd ik het terrein van camping Sirmione op. Het is er erg druk en lawaaiig, bovendien duur en met erg kleine plaatsen. Er staan ook van die huurmobilehomes en huurtenten, dicht op elkaar. Niks voor mij. Op mijn verzoek krijg ik een plekje helemaal in een uithoek. 

Dan nu wat ik doe als ik aankom. Eerst zoek ik het plekje uit voor de tent die ik zo neerzet dat hij morgen de eerste stralen van de zon opvangt. Dasrvoor gebruik ik natuurlijk mijn kompas. Op die plek leg ik vervolgens het stuk worteldoek neer. Dan pak ik de tent, rol die uit, doe de drie boogstokken er in en zet hem op door twee haringen in de grond te duwen. De tent staat makkelijk binnen drie minuten. De binnentent zit er in en die staat dan ook meteen, dus daar heb ik geen omkijken naar. Op de vier hoeken duw ik nog een haring in de grond (zonder hamer, als ik er echt een nodig heb, leen ik die even) en dan rits ik de tent open zodat hij even kan luchten. Dan haal ik de vijf tassen van de fiets en die zet ik op het worteldoek voor de tent neer. Een van de grote tassen maak ik open. Daar zitten de twee slaapzakken in, die ik de tent in mik. Het luchtbedje pomp ik nu eerst op. Het liefst doe ik dat even op een tafel, dat kon dit keer ook. Het is een handig luchtbedje, superklein en licht op te rollen en via een handig mechanisme pomp je hem op door met je hand steeds op het ventiel te drukken. Na een minuutje is dat ook klaar. Ik gooi het matje in de tent en leg de slaapzakken er op. Er zijn nog geen 10 minuten verstreken. Dan open ik mijn andere grote tas. Ik pak een onderbroek en avondkleren en een handdoek. Uit een van de kleine tasjes pak ik shampo en een wegwerpwashandje en ik ga douchen. Bij mooi en stabiel weer was ik meteen de vieze kleren met de hand onder de douche of in een wastsfel en hang die aan een waslijn. Dan pak ik mijn ipad en ga ik met Selma praten via Facetime. We kunnen elkaar dan zien via internet en gewoon met elkaar praten en het is helemaal gratis. Daarna ga ik koken of een hapje eten in een restaurant of barretje, zoals vandaag. Daar schrijf ik dan het dagverslag. 

Nou, dat was het voor vandaag. Morgen een korte dag, de Po-vlakte in. Het is maar iets van 50 km naar Mantova. 

Bonne sierra!

Kaartje etappe 17:

 

 

Etappe 18: Zaterdag 5 juli, Gardameer – camping Corte Chiara – Montova – camping Corte Chiara, 74 km.
Totaal aantal kilometers tot dusver: 1778 km.

 

Hoe laat als de kinderen op deze familiecamping gingen slapen, weet ik niet. Toen ik om kwart over elf op mijn iphone keek, hoorde ik ze nog. De volgende morgen zijn ze om zeven uur al aan het volleyballen. Nu volleybal ik ook graag, maar om nu om zeven uur tussen nog slapende campinggasten mee te gaan doen, vind ik al te gortig. Wel kruip ik mijn tent uit.
Het is heet. Heter dan de andere dagen. De tent is ook allang droog, zoals Wolfert Otte in het gastenboek al voorspelde. Ik kook mijn muesli, pak de zaak in en om kwart voor negen rijd ik de camping uit. Via een steeds rustiger wordende doorgaande weg rijd ik het eerste half uur naar Pozzolengo. Daar kan ik weer op de route komen. Het is warm. Als ik tegenover de kerk een gezellig terras voor een barretje zie, stap ik af voor een kop thee. Alle tafeltjes in de schaduw zijn bezet. Ik sta wat te dralen. Een oudere heer nodigt me aan zijn tafeltje waaraan hij samen met een andere heer zit. Een vrouw komt de bestelling opnemen. Het woord thee schept misverstand, ik schijn het te moeten uitspreken als thè, met een korte scherpe è, volgens mij schrijf je het als Te. Maar dan nog zijn we er niet, want nu denkt ze dat ik Icetea wil. De oudere heer helpt een moment, maar de verwarring blijft. De dame gaat naar binnen en roept een ander om hulp, want nu komt er een dame naar buiten die een paar woorden Engels kan spreken. Spreken is nog geen verstaan, want ‘a cup of tea’ begrijpt ze niet, al kan het ook aan mijn Engels liggen. In elk geval krijg ik mijn thee, een kannetje vol met vier schijfjes citroen erbij. Heerlijk is dat, ik doe ze helemaal in het kannetje, samen met het theezakje. Dat moeten we thuis ook eens doen. Niets is trouwens zo goed tegen de dorst als een hete pot thee.
Ik besluit de oudere heer te vragen hoe ik het makkelijkst op de route komt. Ik pak het routeboekje. Hij is zeer geïnteresseerd en zegt dat hij Frans spreekt. Vergeleken met zijn kennis van de Franse taal ben ik een talenwonder, maar het lukt ons met handen en voeten elkaar te begrijpen. We raken prettig met elkaar in gesprek en de heer blijkt veel van cultuur te weten. Hij bladert mijn boekje door voor het vervolg van de route en stipt stadjes aan die ik zeker moet gaan bekijken. Hij noemt vooral Borghetto, wat aan een iets andere routevariant ligt dan de route die ik wil gaan fietsen. Ik had uit het boekje begrepen dat Castello Lagusello zo mooi is en dat ligt aan de andere routevariant. De heer probeert me duidelijkte maken dat Borghetto, waarover Benjaminse in het routeboekje niets schrijft, veel en veel mooier is dan Castello. Hij doet dit op een bijzondere wijze. Hij pakt zijn portemonnee en haalt er een muntje van 50 cent en één van twee Euro. “Dit”, zegt hij als hij het muntje van 50 cent aanwijst, “is Castello. En dit Borghetto”, waarbij hij het twee Euro stuk triomfantelijk omhoog troont. Hij buigt zich over het routeboekje en wijst een route aan waarmee ik beide steden kan combineren.

Nou, mijn route staat dus vast. Eerst op naar Castello Lagusello. Ik moet even zoeken om het stadje goed uit te komen. Ik vraag het aan een jonger stel. Ze spreken vloeiend Engels terug. Helaas weten ze de weg ook niet. Het zijn Engelsen die hier een beroemde wijnboer willen bezoeken en die die wijnboer ook niet kunnen vinden. Een al wat oudere heer wijst me beeldend en in alleen Italiaanse volzinnen de weg. Dat valt me zo langzamerhand op: oudere heren, vanaf net boven mijn leeftijd, zijn erg behulpzaam. Vrouwen van die leeftijd gaan me uit de weg, al kan dat ook met mijn inmiddels smoezelige verschijning te maken hebben. De weg gaat op en af, door golvende wijnvelden. Al snel ben ik in Castello Lagusello. Het is een plaatje en ik neem een stel foto’s en koop er ook een paar broodjes.

Het stadje is ommuurt en binnen de vesting kom ik een Belgisch gezin tegen. Ze staan op een camping in Valeggio sul Mincio, ze vertellen dat daar meerdere campings zijn, die echter niet in het boekje van Benjaminse vermeld staan. 

Om weer op de route te komen, vraag ik weer even advies aan een man van middelbare leeftijd. Hij gaat het even vragen in een barretje en wijst me dan vlekkeloos de weg. Een eindje onder Castello neem ik een wat grotere weg naar Borghetto. De drukte op de weg valt mee. De weg eindigt bij een enorme brug/vesting uit de 14e eeuw. Door twee gigantische poorten loopt de enorme en ommuurde brug als een vesting over de rivier de Mincio. De zijkanten van de brug zijn versterkt met verdedigingswerken. Ook al is veel een ruïne, je kunt nog goed zien wat een immens bouwwerk dit is geweest. Blijkbaar was deze brug ooit een belangrijke toegangsweg die goed bewaakt moest worden. Op een heuvel staat een kasteel waar de rijke heer vast zijn geld opstreek door tol te vragen. Onder de brug/vesting, slingerend op en over de Mincio ligt Borghetto. Het is een plaatje en erg druk. Hier kun je volop je geld uitgeven aan eten, drinken en toeristische prullaria.

Dan beklim ik mijn fiets voor het laatste stuk. Via de rivier de Mincio gaat het naar Mantova.  De rivier is gekanaliseerd en de kanalen worden voor irrigatie gebruikt. Het is warm en ik ben eigenlijk wel wat zat van het fietsen. Bij Mantova heb ik de agriculturacamping Corte Chiara snel gevonden. Om een uur sta ik voor een groot hek dat hermetisch is afgesloten. Afgezien van het blaffen van een hond is er geen mens te bekennen. Ik druk op alle knopjes die er zijn, maar er gebeurt niets. Ik loop even langs de weg om te zien of er verderop een opening is, maar dat is niet het geval. Roepen levert ook niets op, behalve hondengeblaf. Mijn oog valt op een telefoonnummer. Dat bel ik. Een mannenstem staat me in het Engels te woord. Hij kan pas over drie uur hier zijn. Hij zal zijn ‘worker’ sturen om de ‘gate’ voor me open te maken en me te laten installeren. Als er na twintig minuten nog niemand is gekomen, bel ik opnieuw. Hij heeft zijn ‘worker’ niet te pakken kunnen krijgen. Ik besluit eerst naar de stad te gaan. Om vier uur zou hij zorgen dat de boel open is. Ik fiets de stad in, dwaal er wat rond en koop een ijsje op een van de pleinen. Dan ga ik op zoek naar de andere camping, want er zou er nog een zijn ten Noorden van Mantova. Mensen die ik het vraag, weten nergens van. Ik had beter naar het bureau de tourisme kunnen gaan, maar daar dacht ik niet aan. Zo fiets ik maar wat doelloos boven Mantova rond. Tegelijkertijd doe ik inkopen in een grote supermarkt.

Iets voor vieren ben ik weer op de camping. De gate is los. De eigenaar verwelkomt me hartelijk. Het is er nogal een bende. Het kampeerterrein bestaat uit een vlak grasveldje van hooguit tien bij dertig meter. Het sanitair is op de beganegrond van een groot gebouw. Als ik wil, mag ik ook achter dat gebouw gaan staan, dan heb ik meer schaduw. Dat doe ik. Het is een idyllisch plekje, naast zo’n stenen schaaktafel met twee stenen stoelen er om heen. Voetbal kan ik kijken in de grote zaal waar nogal eens groepen verblijven en/of eten en waar ook airco is. 

Als mijn tentje staat, hoor ik het geraas van een autootje. Ik zie een heel oud model Fiat naar boven komen. De heer stapt trots uit en geeft de auto een klopje op het dak. Ik vraag: “Mille cento?” Ja dus. Dit is een Fiat 1100, in dezelfde cremekleur van mijn vader indertijd. Het was toen zijn eerste auto, die na vier jaar volledig was doorgeroest. Ik heb er eerder in Italië vaak naar omgezien, maar zag ze nooit meer. Deze ziet er perfect uit. Ik vertel dat een cremekleurige Fiat 1100 het eerste autootje van mijn vader was, hij kocht hem toen ik iets van zes jaar was. De man glundert en zegt: “Wil je een stukje meerijden?” Dat wil ik maar al te graag. Ik neem naast hem plaats en de campingeigenaar rijdt me rond door de omgeving in de oude Fiat 1100. “Alles is nog origineel”, zegt hij. De auto helt vervaarlijk over in de bochten en veiligheidsgordels zitten er natuurlijk niet in. “Ik had hem twee maanden niet gestart en hij startte meteen.” De heer vertelt dat hij zijn auto’s namen geeft. Hij heeft er nog veel meer. Als we weer terug zijn, neemt hij me mee naar de kelder onder het gebouw dat via een afrit om mijn kampeerplekje heen te bereiken is. De man gaat helemaal los, laat me twee minimaal 50 jaar oude Fiat-trekkers zien en start ze één voor één. Morgen gaat hij naar een tractorshow en daarvoor gaat hij ze op een trailor zetten. Dat wordt een heel karwei. Als hij de trailor op wil rijden, spinnen telkens de tractorwielen door en dreigt hij met trekker en al achterover te slaan. De hellingshoek is steiler dan de tractor aan kan. Samen met zijn ‘worker’ bedenkt hij een ander plan. Hij rijdt de trailor de afrit naar de garage onder het gebouw in. Nu is de hellingshoek niet groot meer. Enige tijd later staan ze er beiden op en manouvreert hij de trailor achteruit de afrit weer uit. Wat kunnen mannen zoet zijn met hun speeltjes!

In de grote zaal ga ik naar voetballen kijken. België wordt uitgeschakeld. In de rust douche ik en daarna maak ik een stevige soep. Als ik die net op heb, komt de man vragen of ik mee wil komen eten. Zijn ‘worker’ heeft een rijstgerecht gemaakt dat typerend is voor deze streek. Ik bedank voor de eer en vermeld daarbij dat ik al 44 jaar vegetarier ben. De man vraagt of ik wel geitenmelk lust. Zijn ‘worker’, die ondertussen heeft gekookt in de keuken naast de grote zaal, melkt ’s morgens zijn geiten. Om negen uur ga ik de grote zaal weer in om daar voetballen te kijken. Het is inmiddels een eettafel geworden. De zus van de eigenaar met haar man is gearriveerd en samen met de worker zitten ze te eten in de zaal waar ik voetbal zit te kijken. Zouden ze hier wonen? Is deze zaal hun huis- en eetkamer? Er staat een enorme hoeveelheid meubelen, waaronder veel antiek. De eigenaar schenkt een rosé voor me in het wijnglas dat ik al weken met me meezeul. Het rode flesje wijn dat ik kocht voor vanavond laat ik dicht. De rosé smaakt ontzettend lekker, vettig en enorm fruitig. “Dit is de wijn van deze streek”. Het is voor hem getapt in van die bierflesjes met zo’n dop die er op en af kan. Als ik het glas leeg heb, zet hij een flesje bij me neer met een bakje olijven. 

Het voetbal is niet te ontvangen. De vroege avondwedstrijd van België werd wel live uitgezonden, de late wedstrijd van het Nederland elftal niet. Ik zoek mijn tent maar op, wat niet meevalt tussen de enorme hoeveelheid steekmuggen door. Op mijn mobiel kijk ik via rooming het restant van de 90 minuten, dat zal een heel dure telefoonrekening worden! Voor de verlenging en de penalties houdt Annemarie me per sms op de hoogte. Het is heet, ik lig te zweten in de tent en het is toch al dik middernacht als Nederland de strafschoppenserie wint. 

Kaartje etappe 18:

 

Zondag 6 juli, rustdag in Mantova, 21 km naar, in en van Mantova.

Na tweeënhalve week nonstop fietsen en bijna 1800 km vind ik dat ik een rustdag heb verdiend. Probleem is alleen dat uitrusten hier niet meevalt. De afgelopen nacht zakte de temperatuur maar nauwelijks. Toen ik ’s morgens toch al weer om half acht naast de tent stond, zoemden de muggen al weer om mijn benen. Er zijn weinig plekjes waar deze tijgermuskieten – zoals Benjaminse ze in het boekje noemt – me niet gestoken hebben. Op deze camping zijn maar drie kampeerplaatsen, maar er zijn wel 17.000.000 muggen. “Die zijn er altijd in het rivierengebied in de zomer,” zegt de vrouw die met haar man de agricultura runt. Het grote zwembad dat enorm vervuild is en waar nog altijd water in staat, zal ook een prima kraamkamer voor de muggen zijn.

Ik herinner me een vakantie in Toscane, toen ik een jaar of 16 was, waarbij we ook een camping nabij Venetië aandeden. Bloedheet was het ’s nachts en ik ben buiten gaan slapen en werd daar net zo opgevreten door de muggen als binnen. “Gewone Autan helpt niet,” zegt de vrouw troostend, evenals de opmerking van haar man: “de muskieten krijg je er gratis bij, daar hoef je niet voor te betalen!” Ik moet Autan Tropicana hebben, want “deze muggen zijn naar hier overgestoken vanuit de tropen,” zegt de vrouw, “dat komt door de klimaatverandering. Gewone Autan is voor deze muggen niet sterk genoeg. Koop Autan Tropicana, dat is sterker.” Dat zijn toch vrolijke mededelingen om een rustdag mee te beginnen. De man en vrouw zijn alleraardigst, ze willen me overal wel mee helpen en ik mag gerust de grote zaal gebruiken waar airco is en minder muggen.
Maar ik ga naar Mantova. Die stad, die ik eigenlijk helemaal niet op mijn netvlies had, was 2000 voor Christus al bewoond. De Romeinen hebben er niet veel mee gedaan, maar in de Middeleeuwen is de stad tot grote bloei gekomen. Heel veel uit die tijd is nog te zien.
Dat blijkt als ik de stad in rijd. Ik bekijk twee kerken, waarbij ik in één van beide kerken de mis bijwoon. Genieten is het vooral in de 1000 jaar oude ronde kerk, die me doet herinneren aan de unieke zesde eeuwse ronde kerk in Perugia waar ik 25 jaar geleden met Selma was.

Daarna duik ik het park ik dat gewijd is aan Vergilius, een groot Romeins schrijver waarvan iedereen die Latijn heeft gehad teksten van heeft moeten vertalen. Ik ook, al denk ik dat ik het niet meer zou kunnen. Er staat een groot beeld van Vergilius met een fonteinpartij erbij. Hij komt uit deze streek. Maar de belangrijkste reden dat ik hier zit, is dat er WIFI is. Ik werk mijn website bij. Later die middag zit ik er nogmaals, onder andere om via internet met Selma te praten.

Dan fiets ik naar de andere kant van de stad. Het is prettig om een stad per fiets te bekijken, al zweet ik in mijn poloshirt als een otter. Ik eet eerst een hapje en bekijk dan het Palazze Te, gebouwd om jonge prinsen te wijden in het leven dat ze leven moeten. Het is bijzonder gaaf bewaard, met prachtige plafond- en wandschilderingen. Hoewel het niet mag, maar ik een stel foto’s. Als de schilderingen laten zien wat de prinsen vooral moesten leren dan is dat het beminnen van vrouwen en dapper zijn. Ik herken afbeeldingen van Simson, van David die Goliat verslaat en van de muren van Jericho die instorten als er op de sjofar wordt geblazen.
In een aantal zalen staat moderne kunst opgesteld. Dat geeft een prachtige combinatie. Lang blijf ik staan bij een groot werk uit 1996 van een er erg devoot uitziende jonge vrouw die met een kind naast zich aan het grasmaaien is. Dat grasmaaien is blijkens het bijschrift het paradijs. Volgens mij zijn dit Maria en het kindje Jezus, die een kikker in zijn handen heeft. Wat een apart beeld, ik kom er niet los van. En dan deugt kunst, zo is mijn definitie. Kunst deugt als het je leven verandert, in die zin dat er een vòòr en een ná het bekijken van het kunstwerk is. Maria, die het gras maait in het paradijs. Dat lijkt me wat om met Jos te gaan bespreken, die niet alleen kunstkenner is, maar ook veel met Maria heeft. Ik zal uiteraard hier een foto plaatsen zodra dat kan.

In de kathedraal zit ik later op de middag nogmaals, maar nu om de kerk en de kunst in de kerk goed te bekijken. Het is erg Barok allemaal, ik zie weinig echt oude dingen, hoewel de Barok in Italië al vroeg begon. Als ik naar het altaar loop, word ik begroet. Daar zit de man uit Antwerpen die ik eerder met vrouw en kinderen al in een park aantrof, waar ik de website zat bij te werken. Hij had toen veel belangstelling voor mijn fietstocht en zou zelf ook wel eens zo’n tocht willen maken. Als je dit leest: misschien is de Frontlinieroute van de eerste wereldoorlog (la Grande Guerre) wat om mee te beginnen? Zie elders op deze site!
Nu klaagt hij. En terecht wat mij betreft: “Mijn vrouw en dochters zijn al een uur in een lingeriezaak. Een uur! En dat terwijl je in zo’n mooi stad bent!” Ik voel met hem mee, dat eeuwige gewinkel ook altijd. Mij zul je niet zo’n kolerewinkel (o, pardon, kledingzaak) binnen zien gaan. Om hem te troosten, zeg ik: “Als je vrouw al een uur in een lingeriezaak rondloopt, wordt je toch maar verwend.” Maar hij zegt: “Welnee man, het is voor mijne dochter hè!”
We doden de tijd. Hij vraagt me waar ik al geweest ben en ik vertel hem van het Palazzo de Te en de ronde kerk uit de 11e eeuw. Ik laat hem de foto zien die ik illegaal maakte van wat volgens mij Maria is, die met Jezus naast haar met een grasmachine het gras aan het maaien is. Hij vertelt van het paleis waar zij zijn geweest, en ik weer niet. Dan arriveren vrouw en dochters. Zijn vrouw zit als blokfluitiste in de oude muziek, schitterend zeg! De man wijst me op een soort bekken dat in het centrum van de kerk staat, recht onder de koepel en voor het altaar. Daar wordt een druppel van Christus bewaard. Bloed. Ik denk er het mijne van. Er worden zoveel stukken hout van het kruis van Jezus bewaard dat je er volgens mij een hele stad mee zou kunnen kruisigen. Mijn gedachten gaan terug naar de Jezusfilm van die Nederlandse cineast op wiens naam ik niet meer komen kan. We waren er met een groep gemeenteleden naar toe gegaan. Ik zat naast de wijze oudere Jan de Jong uit Veenwouden in de bioscoop. Ik was benieuwd hoe hij het vinden zou. Bij weer een geseling draaide hij zich naar me toe en zei hij: “Zou een mens zoveel bloed hebben?” Er lag een glimlach op zijn mond.
We praten door over de devotie, want daar is in mijn ogen niets mis mee. Zeker in deze tijd van beleving hunkeren mensen naar symbolen en zo’n zogenaamde druppel bloed kan die werking voor veel mensen hebben, net als een regel van een lied van Huub Oosterhuis of Johannes de Heer voor een ander.
Ik loop naar het bekken en lees het opschrift. Inderdaad, bloed van Christus. Nee Aart, nou niet gaan zitten zeveren en met voorstellen komen voor DNA-onderzoek, want dan maken we het kapot. Het verhaal mag het verhaal blijven. Langs de andere kant van de kathedraal loop ik richting uitgang. Het orgel hoorde ik bij de mis al, niks aan. Dan blijf ik staan. Daar is een foto van een man op een fiets. Er branden kaarsen bij en er liggen drie graanhalmen naast. Wie is die man op de fiets? Ik schiet aan de andere kant een norse man aan, die zich voordoet als de boze koster en telkens tegen iets te blote dames zegt dat ze wat minder bloot moeten doen. Ik vraag hem in het Duits, Frans en Engels wie die man op de fiets is. De man spreekt alleen Italiaans. Lastig voor een toerist als ik, die meer over die man op die fiets wil weten. Fijn dat de kosters van Langweer hun talen wel kennen, in elk geval de Nederlandse, maar hier is dat niet het geval. Ik haal alles uit de kast. Ik wijs naar mezelf en zeg: “pastor!” Ik maak met mijn handen het gebaar van fietsen en wijs weer naar mezelf: “pastor, bicycletta (fiets), holland – Assisi.” Dat begrijpt de man. Theologen zijn vindingrijk. Dan wijs ik naar de foto van de man op de fiets en kaarsen erbij en trek een vragend gezicht. Nu begrijpt de man me: “Monseigneur. Il mort”. Ik begrijp dat het de bisschop is en dat hij nu dood is. Ik wil nog meer vragen. Is hij verongelukt op de fiets? Maar de man begint over het heilige bloed en vertelt me van de website waar ik daar meer over kan lezen: www.jesu en dan geen it er achter. Er zal ook wel iets van Sang Real bij moeten denk ik. De norse man geeft me een hand in de veronderstelling dat hij met een belangrijk persoon van de kerk van Nederland heeft gesproken die op bedevaart is van Holland naar San Francisco.
Ik loop terug naar de foto. Er komt een jong stel aanlopen. Ze stoppen bij de foto, kijken er naar en slaan een kruis. Ik vraag wie die man op de foto is. Ze vertellen me in het Engels dat dit de bisschop is die in april is overleden. “Het was zo’n aardige man!” “Is hij verongelukt tijdens een fietstocht?” “Nee, hij overleed aan kanker.”

Ik heb geen zin terug naar de camping te gaan. Het is nog altijd zo heet en die muggen daar trekken me niet aan. Ik neem een pizza in een pizzeria en ben pas om half tien bij de tent. Een half uur later lig ik. Het is heet. Toch slaap ik goed, want deze rustdag riep een hoop vermoeidheid bij me wakker.

 

Etappe 19: Maandag 7 juli, Mantova – Modena – Spilamberto, 119 km.

Voor zes uur ben ik wakker en ik ga de tent uit. Het is warm. De muggen zijn ook al wakker. Ze maken er nog een paar bulten bij me bij. Zo val ik natuurlijk nooit af. Ik pak mijn spullen in, eet en breek de tent af. De eigenaar komt afscheid nemen. Trots vertelt hij dat hij gisteren met één van zijn twee oude Fiat-tractors de tweede prijs van 80 deelnemers heeft behaald. Het was pas de eerste keer dat hij meedeed, zo zegt hij. Hij zegt nog dat hij geitenmelk apart heeft laten zetten, maar vanwege het bederf in deze warmte vind ik het griezelig om mee te nemen. Dan vertrekt hij en ik zelf later ook. Het zijn bijzonder aardige en gastvrije mensen, maar ik zal hier niet snel terugkeren. Het is een rommeltje, maar bovenal werd ik er bijna gek van de muggen.

Om kwart voor acht zie ik vanaf de fiets als temperatuuraanduiding staan dat het 27 graden is. Later lopen de vermeldingen die ik hier en daar onderweg zie op tot 37 graden. Als ik stil sta, breekt het zweet me uit. Al fietsend valt het mee, de wind die het fietsen creeert, brengt verkoeling. Maar bij elke pauze vliegt de hitte me aan.
Het gaat hard. Om half een zit er al 65 km op. Onder Quistello rijd ik door het gebied waar in 2012 een heftige aardbeving hele dorpen heeft verwoest. Urenlang zie ik in elkaar gestorte huizen. In het dorpje Concordia wordt met man en macht gewerkt om de huizen aan de hoofdstraat hun oude glorie terug te geven. Ik moet er voor omrijden, de hele straat is afgezet.

Vroeg in de middag rijd ik Modena in. Ook een mooie stad. Ik bedoel dan de oude cultuur, want autoliefhebbers zullen ook weten dat hier de Ferrari’s, Lamborgini’s en Maserati’s worden gebouwd. Ik heb er maar geen één gekocht, want ze hebben ze niet met een trekhaak, zodat er geen fietsendrager op kan. De Duomo (Dom) is gesloten en wordt gerestaureerd. Ik maak een stel foto’s en fiets weer door. De weg die ik volgen moet om Modena uit de komen heet de Via Francesco Selmi. Natuurlijk maak ik er een foto van, want in de stad van Franciscus tref ik Selma weer!

Er zit al 100 km op de teller en de volgende camping is in Zocca, 50 km verderop, waarbij er ook weer veel geklommen moet worden. Als ik na 119 km tegen een hotel in de buurt van Spilamberto aan rijd, besluit ik dat te nemen. Ik was bijna al mijn kleren en hang ze te drogen onder de airconditioning. Het doet me beseffen dat ik teveel kleren heb meegenomen. Twee paar sokken is genoeg (ik heb er vier): één om aan te hebben en eentje om te wassen. Katoenen hemden zijn overbodig, hooguit een katoen t-shirt voor een frisse nacht.

Ik sluit af, ga kijken of ik dit beneden op internet kan krijgen, of ik met Selma kan praten via internet en om een hapje te eten.
Deze groet hoorde ik, prachtig en zangerig uitgesproken in die schitterende Italiaanse taal:

Saluti di tutti, speciale di mamma!

Kaartje etappe 19:

 

Etappe 20: Dinsdag 8 juli, Spilamberto – Passe di Brava (895 meter) – Maserno, 68 km.

Gek is dat, soms denk je dat je niet goed slaapt, omdat je regelmatig wakker wordt en dan blijk ik toch een aardige nacht gemaakt hebben vol met allerlei dromen, onder andere over een collega predikant die ging trouwen met een vermiste en waarschijnlijk omgekomen Noor. Ze vroeg of ik het orgel wilde bespelen tijdens haar trouwdienst, maar ik gaf aan dat ik verhinderd was, terwijl ik wel de hele dag op de bruiloft aanwezig was. Het is vast voer voor psychologen, deze droom. Als je een sterke analyse ziet, post je die maar in het gastenboek. Het lijkt op zo’n droom die weer verder gaat als je even wakker bent. Uiteindelijk word ik pas om kwart voor acht wakker. Heerlijk. Gisteren zat ik al op de fiets. De hele nacht heeft de airco boven mijn hoofd gezoemd. Halverwege de nacht heb ik hem nog een paar graadjes kouder gezet. 

De kleren zijn allemaal droog, op de fietsbroek van gisteren en een katoenen hemd na. Die gaan dus los achterop om onderweg te drogen. Het ontbijt is uitstekend en ik neem het er goed van. Dat mag ook wel, want dit is een prijzig hotel, niet in Spilamberto overigens maar één of twee dorpjes eerder. Om kwart voor negen rijd ik weg. Het is totaal ander weer. Waar het gisteren 37 graden was, is het nu maar 24 graden, zwaarbewolkt met een frisse harde wind die ik vaak tegen heb. Ik vind het heerlijk! Als ik wel in Spilamberto ben, zie ik iets waarin je een fietsenmaker zou kunnen herkennen. In een enorme chaos staan tientallen fietsen, Vespa’s en andere brommertjes en nog een stuk of 20 kleine autootjes, van die 20 km autootjes volgens mij. Daartussen zit ergens een jongen aan een brommer te sleutelen en verderop een oudere man. Het is mijn indruk dat deze fietsenzaak de organisatie niet geweldig onder controle heeft. Ik vraag op een manier die Italianen kunnen begrijpen of ze even mijn banddruk willen opmeten. Ik heb de indruk dat mijn achterband wat minder hard is. De jongen heeft het zo bekeken, in beide banden zit tegen de vier Bar en dat is prima voor een zwaarbeladen fiets.

Tot Vignola gaat het nog over het fietspad van gisteren. Ja, dat is leuk om te vertellen: dat fietspad is aangelegd over een oud treinspoor. De grap is dat je op die plekken waar het asfalt is verdwenen, en dat komt een ‘enkele’ keer voor, de treinrails nog ziet liggen. Ze hebben dus gewoon over de rails heen geasfalteerd. Als hier over 1000 jaar archeologisch onderzoek gedaan gaat worden, valt er dus een hoop te speculeren.

Na Vignola begint de klim. Ik vind het weer heerlijk om te klimmen. Het is niet dat ik een klimgeit bent, maar ik houd er van om in de vierde of derde versnelling met 8 of 10 km per uur naar boven te gaan en het uitzicht te zien toenemen. Natuurlijk, het kost inspanning en de zweetdruppels vallen van mijn hoofd op de grond. Daarmee zijn ze niet alleen, want het moet vanmorgen vroeg al flink geregend hebben. Ik heb er niets van gehoord. Een stel jongens op racefietsen komen me hard tegemoet. Een haarspeldbocht onder me keren ze en komen ze me na een tijdje voorbij zetten. Een kwartiertje later, als ik al weer wat hoger ben, komen ze weer hard naar beneden zoeven. Daarna zie ik ze niet meer.

Bij een barretje in Guiglia neem ik een colaatje. Ik zit hem lekker op te drinken op het terras, als het opeens hard begint te regenen. Snel een hoesje over mijn leren zadel doen, want zo’n zadel kan goed tegen mijn achterwerk, maar niet tegen nattigheid. Binnen bestel ik ook maar een cappuchino. Het koelt flink af, ik doe mijn bodywarmer aan die ik later tijdens een klim weer uittrek. Dat kan ik inmiddels trouwens zonder te stoppen en hij komt dan ook nog eens in een van de tassen terecht. Als je wilt weten hoe ik dat tijdens een klim voor elkaar krijg moet je maar eens een stukje met me meefietsen. 

In Italië wemelt het trouwens van de barretjes en in tegenstelling tot Frankrijk blijven die tijdens de siesta open. Daarom hoef ik geen supermarkt meer op te zoeken om drinken in te slaan. Bij zo’n barretje koop ik voor drie euro twee overheerlijke pizza achtige stukken brood. Ze pakken het zorgvuldig voor me in. Buiten pak ik ze uit en eet ik ze meteen op.

De route gaat alsmaar langs dezelfde doorgaande weg. Daar gaat geregeld ook ander verkeer overheen. Het is opvallend hoe lang men wacht met inhalen. De weg is dan ook geen 100 meter recht en gaat in bochten naar boven. Ik geniet van de Apennijnen, vooral vandaag nu het relatief koel is. Als ik helemaal boven ben, op 895 meter, neem ik een pauze onder een boom. Iets naar beneden staat een groot huis. Een kleine tengere man is bezig wat aan één van zijn drie kleine auto’s te doen. Hij zwaait al vriendelijk naar me vanuit de verte en ik zwaai terug. Per slot van rekening zit ik in zijn voortuin. Na enige tijd komt hij naar boven lopen. “Pauze”, zegt hij. We begrijpen elkaar, wat misschien ook komt omdat hij zo goed Italiaans spreekt. Hij heeft het over Vinci, waar ik volgens hem heen moet. En hij zegt dat de camping nog maar zo’n tien kilometer weg is. Dan bekijkt hij mijn fiets. Hij lijkt er verstand van te hebben. Waarderend wijst hij de hydraulische remmen aan en de dikke banden. Hij vraagt waar ik vandaan kom. Hij wijst op zichzelf: “74 jaar, dan fiets je niet meer zo ver.” Ik moet aan Jos denken die het op zijn 67e ook doet. Hij: “dat is een gespierde atleet zeker?” Ik schud mijn hoofd en vertel dat hij operazanger is. Meer heb ik niet verteld, maar hij moet Jos gisteren of eergisteren hier voorbij hebben zien zoeven.

Op naar de camping. Die is prima. Als de tent staat, ga ik lekker zwemmen. Heerlijk, hier verlangde ik al dagen naar. En daarna drogen op zo’n ligstoel. Daarna loop ik even naar het dorpje om melk te kopen voor de dag van morgen. Ali, van Alimentari, is dicht op dinsdagmiddag, maar de plaatselijke barjuffrouw wil me ook wel aan een pak melk helpen. Daarna werk ik de site bij en prast met Selma. 

Ik verleg de route voor de komende dagen. Ik laat Florence links liggen en rijd op advies van de man op de Col en de campingbaas via Vinci. Daar kun je ook prachtig kamperen. Daarna rijd ik naar San Gimigniano en misschien Volterra en daar koop ik dan een gedetailleerde kaart om een route uit te stippelen waarmee ik naar Assisi rijd. Voordeel: ik beperk me tot kleinere stadjes en vermijd de drukte, de warmte en de slechte campings bij Florence. 

’s Avonds kookt de campingbaas voor me als enige gast in zijn restaurant. Verrukkelijk, met een geweldige Colli Bolognese uit 2011 van wijnhuis Barbere.

Tot morgen!

Kaartje etappe 20:

 

Etappe 21: Woensdag 9 juli, Maserno – San Baronto, 81 km.

Ik heb heerlijk geslapen vannacht. Het was heerlijk koel, fris zelfs op deze camping, die op 800 m hoogte ligt. Heerlijk! Gisteravond heb ik nog voetballen zitten kijken met een paar andere Hollanders in de bar. Toen Duitsland met 5-0 voorkwam tegen Brazilie ben ik maar naar bed gegaan, want stel je voor dat er nog verlengingen en strafschoppen zouden komen, dan wordt het helemaal nachtwerk.

Om zeven uur ben ik weer klaarwakker. Het heeft behoorlijk geregend, maar nu schijnt de zon. Niet op mijn tent, want die staat onder de bomen. Ik doe rustig aan, hoor dat de Brazilianen met maar liefst 1-7 verloren hebben en zit even voor negen uur op de fiets. Het is lekker weer om te fietsen, een graad of 23. Wel zijn er donkere wolken in het zuiden, de kant die ik nog altijd op moet. In het dorpje vraag ik in een barretje de weg. Mijn vrees dat de weg die ik hebben moet wel eens dat steile weggetje zou kunnen zijn dat loeisteil omhoog gaat, wordt bewaarheid. Meteen al klimmen dus, en hoe. Zo’n steile klim heb ik nog niet gehad, ik moet voor het eerst het allerkleinste verzetje ronddraaien. Je fietst dan met een snelheid (traagheid) zodat je nog net niet omvalt. Over de eerste vierenhalve kilometer doe ik een half uur. Met zweetdruppels uiteraard! Daarna zet ik mijn helm op en fiets ik in het volgende half uur maar liefst 17 km naar beneden. Dat komt niet alleen omdat ik mijn helm opzette uiteraard. In een snelle afdaling gaat het van 800 m naar 100 m. Het is leuk dat ik veel auto’s gewoon voor kan blijven.

Beneden aangekomen gaat het langzamerhand weer omhoog, opnieuw tot bijna 800 meter. Dit zijn de Apennijnen, dat gebergte dat er voor zorgt dat Italië aan de rest van Europa vast blijft zitten. De toppen om me heen zijn nog veel hoger. De klim valt zwaar, want er staat een erg harde wind die ik pal tegen heb. Aanvankelijk rijd ik te licht, vanwege de helling en de wind tegen. Na een tijdje schakel ik net als in Friesland met wind tegen gewoon een zware versnelling en beuk ik heuvel op tegen de wind in. Dat gaat beduidend rapper. De weg die ik volg, loopt langs een riviertje: de Reno. Maar dikwijls stroomt de Reno wel 100 m onder me. Dat kan twee dingen betekenen: of deze weg bestaat al miljoenen jaren en liep keurig langs de Reno die zich in de loop der tijd verder ingegraven heeft, of men heeft de weg zo aangelegd om mij een beetje dwars te zitten. Ik vermoed het laatste. Het wegdek vertoont op veel plaatsen hele stukken asfalt, dus zo oud is het niet. Maar mooi is het wel! Omdat het alsmaar door de bossen gaat en de Italiaanse zon achter regenwolken schuilgaan die geregeld lekken, heb ik het gevoel dat ik in een heel ander land fiets. In de Eifel, de Harz of de Ardennen of zo. Maar als ik in een barretje dan een overheerlijk brood met grote schijven overheerlijke mozarella en tomaat eet, weet ik het weer: dit is Italië. Dan gaat de helm weer op en wordt er dus weer tempo gemaakt. Deze afdaling, die opnieuw van 800 naar 100 m gaat, is steiler. De weg is breder en beter en het verkeer is drukker. Ik zoef naar beneden. Dan rijd ik Pistoia binnen, een mooie stad ten Westen van Florence. Opeens besef ik: “ik ben ik Toscane!” Het centrum is schitterend, met een prachtige Dom en Baptisterium (doopkapel) die helaas van buiten ingepakt zijn. De Dom is binnen indrukwekkend. Ik ga er een tijdje in zitten om alles tot me door te dringen. Veel religieze kunst, zoals een prachtig crucifix, uit de twaalfde eeuw. Binnen mag helaas niet worden gefotografeerd. Buiten maak ik een hoop foto’s.

Na een vlak stuk volgt de slotklim. Die is pittig. Met opnieuw wind tegen gaat het vier kilometer met zes procent omhoog. Dan ben ik in San Baronto waar een camping is. Het blijkt een camping te zijn met vierenhalve ster met veel tenten van Eurocamp. Om te beginnen hebben ze al twintig minuten nodig om me in te schrijven. Verder moet ik voor internet extra betalen (terwijl dit toch al de duurste camping van de hele reis is) en schijnt dat ik in het zwembad een badmuts op had moeten doen die ik dan eerst had moeten kopen. Zo kom je dus aan een hoop sterren. Het zwembad is trouwens prima, en het sanitair ook, maar dat heb ik elders op veel goedkopere campings ook meegemaakt. In elk geval kan hier voetbal gekeken worden. Het barst hier van de Hollanders, verder heb ik de hele route vandaag maar een keer een Hollandse auto gezien.

Selma en onze dochter Annemarie vertrekken morgen per auto in een paar dagen richting Assisi. Goede reis en tot zaterdag!

Tot zover vandaag. Eerst een pizzaatje scoren en dan kijken of die elf Hollanders tegen elf Argentijnen ook een beetje scoren kunnen. Morgen fiets ik eerst naar Vinci waar Leonardo da Vinci geboren is en een museum aan hem is gewijd. Dat wil ik bekijken. Daarna rijd ik naar San Gimigniano om oude herinneringen op te halen. Dan wijk ik voorgoed af van de route die Paul Benjaminse heeft uitgestippeld en volg ik de nog te plannen route van ene Aart Veldhuizen in de richting van Assisi waar ik vrijdagavond of zaterdagmorgen hoop aan te komen.

Saluti di tutti!

Kaartje etappe 21:

 

Etappe 22: Donderdag 10 Juli, San Boronto  – San Gimignano, 76 km.

Nadat Het Nederlands elftal via penalties werd uitgeschakeld lag ik pas na één uur in bed. Het was beregezellig geweest tussen honderden oranje uitgedoste Hollanders op de camping. Een heftig onweer was losgebarsten en pal voor de wedstrijd viel bij een van de zwaarste klappen de stroom uit. De volksliederen hebben we dus niet kunnen horen, ik hoop maar dat Nederland het qua volkslied wel gewonnen heeft.
In de tent kon ik de slaap niet vatten. Het regende hard, de tent hield zich als altijd geweldig, maar het was een hoop kabaal. ’s Nachts was ik nogmaals lang wakker. Gek is dat. Ik voel me moe, lig niet te tobben, maar kan toch niet slapen. Ik hoor dat om zes uur de regen stopt, maar nu begint het langdurig nadruppelen van de bomen, wat tot half negen duren zou. 

Uiteindelijk zit ik om half tien op de fiets. De tent is klets- en kletsnat en ook ontzettend smerig en ik heb hem maar los achterop de fiets gebonden om te drogen. Zo rijd ik van de camping af met een noodgang naar beneden. En ik rijd meteen al fout. Het weggetje gaat steil naar beneden en ik krijg een donkerbruin vermoeden wat door een taliaan wordt bevestigd. Ik had deze weg niet in moeten slaan. Dat betekent dat ik meteen klimmen moet. Tja Aart, dan moet je maar beter opletten…

De helm gaat op want er volgt een lange afdaling met stukken waarop ik bijna 60 km per uur rijd. De afdaling blijft maar doorgaan. Ik had allang in Vinci, de geboorteplaats van Leonardo da Vinci met dito museum, moeten zijn. 15 km verder buig ik me over de kaart. Ik had net na San Baronto af moeten slaan en ben dus een verkeerd dal ingeschoten. Tja, wie niet goed leest, moet zijn benen gebruiken. Het betekent een omweg van een kilometer of zes, langs een drukke autoweg, om weer op de route te komen. Vinci wordt in elk geval door mij dus niet bezocht, Leonardo moet dus nog maar een tijdje op me wachten. 

In Empoli word ik pal door de drukke en gezellige winkelstraat geleid. Ik leg hem drie keer af. De eerste keer omdat ik, komend met een broodje dezelfde weg weer terugga zonder dat ik er erg in heb. De tweede keer omdat ik tevergeefs op zoek ga naar een gedetailleerdere kaart van Toscane. En dan de derde keer als ik weer verder reis. Ze kennen me daar dus inmiddels. Na Empoli blijkt dat ik me ook nog eens verrekend heb. San Gimignano ligt zo’n 35 km verder weg dan gedacht. Het fietsen valt me zwaar vandaag. De hellingen zijn steeds kort en erg steil. In het begin probeer ik ze op de macht te nemen, maar dat valt na een tijdje niet meer vol te houden. Ik heb dan wel geen pap in de benen, maar ze zijn niet zo super als de eerdere dagen. Dat komt vast door het gebrek aan slaap. Misschien komt het ook omdat het wat drukkend is, daar heb ik altijd meer last van. Geef mij dan maar regen!

Op de kletsnatte achterop mijn fiets heb ik eerst mijn helm gebonden en daarna een stel kletsnatte kleren. Ik had namelijk gisteravond net een wasje gedaan, niet bedenkende dat het zo zou gaan gieten. Vandaag wordt de lucht steeds donkerder. Als ik op de rondweg rond Certaldo fiets, waarna het nog 12 km te gaan zou zijn naar San Gimignano, zie ik in het Zuiden een flinke bui groeien. Ik rijd Certaldo in en ga in een barretje zitten. Ik raak met een groep mannen in gesprek die vloeiend Italiaans kunnen spreken. Er barst een donderbui los die maar liefst anderhalf uur duurt. Gelukkig staat mijn fiets droog en zit ik ook droog. Een man, duidelijk met een drankprobleem, vertrouwt me toe dat hij ook wel zo’n eind zou willen fietsen, maar dat hij daar zijn bier niet voor wil laten staan. Een uur later stap hij ‘in kennelijke staat’ in zijn auto en rijd weg. De mannen verzekeren dat ik beter in Certaldo kan overnachten in een hotel dan in San Gimignano op een camping. In het hotel is het droog en ze raden me een hotel aan dat goed is, maar niet duur. “San Gimignano is wel duur”, zeggen ze. Het hotel, een Auberge, dat ze aanraden ligt op de route. Als het eindelijk droog is, fiets ik daar heen. De deuren zitten dicht. Ik zie beweging binnen. Er lopen een jonge man en een vrouw heen en weer. Ik bel aan. Door een gleuf in de deur roepen ze me in het Engels toe dat ze er niet uit kunnen. Het blijken Nederlandse gasten te zijn, die blijkbaar over het hoofd zijn gezien door de beheerder, die gewoon de buitendeuren op slot gedaan heeft. Omdat dit niet echt van gastvrijheid getuigt, fiets ik toch maar door naar San Gimignano. Bij een regenbui onderweg schuil ik in een wijnschuurtje. In San Gimignano is het veel en veel drukker dan 25 jaar geleden en er wordt grof geld verdiend met ijsjes van vijf euro per stuk. Ik zoek de camping op waar Selma en ik 25 jaar geleden ook stonden. Toen was vaak het water op en stonk alles als de ziekte. Nu is het een keurige terrassencamping met goede voorzieningen.

Morgen gaat het richting het meer van Trasimeno. Ik duik vroeg het bed in, van plan om een flinke nacht te maken. Welterusten!

Kaartje etappe 22:

 

Etappe 23: Vrijdag 11 juli, San Gimignano – Torrita di Siena, 104 km.

Na een heerlijke nacht is het op naar de wasgelegenheid. Dat is op deze camping een hele toer. In de eerste plaats moet ik via plaats 88 tussen een stel wilde bramentakken door via twee andere plaatsen op het asfaltweggetje terechtkomen. Dat weggetje gaat met 20% omlaag, zo staat keurig aangegeven. Als ik beneden aankom, moet ik via een stel losliggende tegels die een trap vormen bij de wasgelegenheid komen. Daar aangekomen zie ik net als gisteren wel een afdeling voor vrouwen, maar niet voor mannen. Omdat er niemand is, kost het me geen moeite me als vrouw voor te doen. Het sanitair ziet er gelikt uit, maar er zit veel los. Opeens sta ik voor het gehandicaptentoilet. Men gaat er dus toch vanuit dat je hier als gehandicapte komen kan. Nou ja, naar beneden misschien lukt misschien nog wel, maar daarna komt er geen gehandicapte meer boven.

Om vijf over negen rijd ik van de camping af. Ik rijd zonder aarzelen meteen goed, dat is weer eens wat anders. Twee uur later ben ik al in Siena. Ook hier was ik 25 jaar geleden al met Selma. Het is erg druk in de stad, nog drukker dan gisteren in San Gimignano. Op het beroemde plein zijn vandaag geen paardenrennen, daarom rijd ik zelf maar een ererondje. Niemand juicht. De stad uit gaat ook erg gemakkelijk, al snel zie ik de plaatsnaam van het dorpje Taverne d’ Arbria dat ik hebben moet om in de woeste streek van le Crête te komen. En dan gaat het fout, het bordje laat zich niet meer zien. Ik blijk al een hele tijd richting Monteroni d’ Arbia te fietsen. Dat gaat vooral onder Le Crête door, maar is wel wat om. En dan blijkt opeens dat de weg daarheen totaal afgesloten is. Al met al maak ik door al dit gedoe tien extra kilometers. 

Het is de hele tijd erg zwaar. De helft van alle kilometers gaat steil omhoog, de andere helft steil naar beneden. Het zijn vaak maar korte stukken, maar doodvermoeiend. Gaandeweg voel ik me dan ook meer dood dan levend, vooral als ik Asciano ben gepasseerd. Ik ben dan weer in het hart van Le Crête en kom bijna niet meer vooruit. Mijn ogen lijken het ook op te geven, ik zie steeds waziger. Mijn ogen drogen erg uit op de fiets en daardoor krijg ik last van mijn lenzen. Ik zet mijn zonnebril op, maar het leed is al geschied. Ik plof neer in een olijfboomgaard, eet de laatste banaan, drink een halve liter vruchtensap een bidon water, maar ik kom niet meer op krachten. Toch maar weer verder, dat is het leven. De zon brandt, al is hij steeds vaker verscholen achter de wolken. Het volgende dorp, Sinalunga, ligt op 268 meter hoogte. Dat is niet zo hoog, maar ik ga steeds verder naar boven met om de paarhonderd meter weer een stuk omlaag. Opeens zie ik een kraan. Ik zet mijn fiets neer en hol er heen en laat het ijskoude water een tijdlang over mijn armen en hoofd spoelen. De laatste zes kilometer naar Sinalunga is het alleen maar dalen tegen tien procent. Ik moet dus knap hoog gezeten hebben, lastig dat ik dat op deze kaart niet kan zien. Dan gaat het hard, het wordt vlakker en zo kom ik aan in Torrita di Siena. Daar vind ik Hotel Belvedere. Voor 26 euro heb ik hier een kamer.

Heb ik ook nog genoten? Jazeker, de stadjes waar ik door kwam waren schitterend. Staggia en Monteriggione zijn helemaal ommuurd en ik passeer een aantal zeer oude kastelen. Er is zoveel hier, geen tijd om alles te bekijken. 

Morgen de laatste rit, eerst naar Assisi en daarna meteen door naar ons appartement tussen Assisi en Gubbio. Ik ben met een omweg op Assisi aan het afrijden en die omweg heb ik niet zo handig bekeken, want nu moet ik over al die heuvelruggen heen. Dat maakte de dag van vandaag het allerzwaarste van de hele fietsvakantie. Welterusten!

Kaartje etappe 23:

P.S.: daarnet heb ik nog even de route bekeken voor morgen. Naar Assisi zal zo’n 80 km zijn. Het appartement dat we gehuurd hebben, ligt echter nog 70 km van Assisi af, niet ten zuiden, maar ten noorden van Gubbio. Het wordt dus een monsterrit morgen. Ik ga er voor, maar eerst slapen. Welterusten dus!

 

Etappe 24: Zaterdag 12 juli, Torrita di Siena – Pietralunga, 110 km.

 

Liggend op mijn hotelbed overdenk ik de situatie. 
Het is een raar hotel waar ik lig. Het wordt gerund door een er troosteloos uitziende blonde vrouw met de uitstraling van een kolenkachel die er overdag ook nog een winkel naast heeft (de vrouw dan, niet de kolenkachel). Ik heb een paar keer met haar geprobeerd aan de praat te raken, maar dat lukt niet. Ze heeft duidelijk geen last van enig gevoel voor humor. Verder ben ik de enige gast en waren er gisteren in het restaurant nog twee eters. Het hotelbed waarop ik lig, bestaat uit een soort opklapbed waaromheen een ijzeren frame staat. Daarnaast staat er nog zo een. De vloer is wat je betegeld zou kunnen noemen en al eeuwen niet van stof gereinigd. Boven mijn hoofd hangt een spaarlamp te bungelen aan een levensgrote ventilator. Twee openstaande deuren leiden naar een grijs balkon dat er nogal gammel uitziet, met een al even grijs hekwerk er om heen. Ik heb me gisteren op dat balkon gewaagd om mijn tentje in de zon te laten opdrogen, want hij is nog altijd wat nat. Gisteravond heb ik hem maar weer netjes opgerold, nog altijd wat vochtig. Vanuit mijn kamer gaat een deur naar wat je de sanitaire ruimte zou kunnen noemen. Die bestaat uit een wastafel en een wcpot die daar zo’n beetje pal onderstaat. Ik ben er al eens op gaan zitten en door al mijn lenigheid in de strijd te werpen, lukte me dat. Op de wastafel zitten twee draaiknoppen, een voor koud en een voor warm water, maar uit beide knoppen komt een klein straaltje lauw water. Naast de wcpot staat zo’n ding waarvan ik nooit goed weet of je daar je voeten of je achterwerk in wassen kan. Volgens mij kan dat allebei, maar let dan wel op de volgorde. Dat bidet, want zo heet dat volgens mij, zou heel wat potten schoonmaakartikelen nodig hebben om weer schoon te worden. Ik denk er maar niet over na of de viezigheid van de voeten of van de achterwerken van vorige gasten afkomstig is. Naast het bidet is de douche, zonder douchegordijn of enig andere afscheiding met de rest van de sanitaire ruimte. Er ligt een smoezelig plastic antislip geval op de bodem, wat meteen dient om de enorme roestplekken in de douchebak te verdoezelen. De sanitaire ruimte heeft ook nog een raam waarvoor aan de buitenkant een rolluik zit. Dat rolluik hangt naar beneden en kan met geen mogelijkheid naar boven, omdat de riem waarmee je zo’n ding moet optrekken er niet meer op zit. En dat allemaal voor maar € 26,-. Je merkt: je betaalt er wat voor, maar dan heb je ook wat!

In die kamer lig ik op mijn hotelbed. Het is nacht. De rit van morgen gaat door me heen. Ik heb een behoorlijke omweg door Toscane gemaakt, omdat ik meer zin had in Toscane dan in Florence. Daardoor heb ik veel meer kilometers gemaakt dan nodig was en ben ik op nog maar 65 km van Assisi. Maar het appartement dat we gehuurd hebben ligt zo’n 80 km van Assisi af, veel Noordelijker, hoog in de bergen. Ik overzie de opties. Optie A: ik rijd naar Assisi, maak daar één foto dat ik in Assisi ben aangekomen, en rijd vervolgens door naar ons appartement. Dat wordt een rit van zomaar 150 km, waarbij ik in het tweede deel erg veel klimmen moet. En dat terwijl er buien voorspeld zijn. Optie B: ik rijd naar Assisi, ga daar op de camping staan en fiets zondag naar ons appartement. Optie C: ik laat Assisi even rechts liggen en fiets naar het appartement (vermoedelijk 80 km), sluit me in de armen van Selma en Annemarie en fiets later in de volgende week naar Assisi. 
Ik laat de opties door me heen gaan. Optie A laat ik vallen, die lijkt me gekkenwerk. Het staat haaks op mijn idee van fietsvakantie vieren, want het zou gewoon jakkeren en jagen betekenen. Bovendien kan ik zo Assisi niet bekijken. Het gaat dus tussen Optie B (kamperen in Assisi en de volgende dag richting Selma) en Optie C (direct naar Selma en later deze week op de fiets naar Assisi). 
Ik grinnik. Ik bespeur een diepere gedachte. Het gaat dus tussen Franciscus en mijn gezin. Dat is een bekend dilemma, waarvoor de katholieke kerk het celibaat heeft uitgevonden, met alle uitwassen van dien. Het is het dilemma van roeping versus privéleven. Zeker, ik doe mijn werk met passie, werk graag voor mensen die niemand hebben, maar mijn gezin gaat voor. Zo heb ik het tenminste altijd in de diverse werkkringen gedaan. Als mijn gezin voor gaat, moet Franciscus nu ook maar een paar dagen wachten. 
Het is inmiddels half drie. Mijn besluit ligt vast. Ik draai me om en val in slaap en tot om kwart voor zeven de wekker af gaat.

Daar zit ook een verhaal achter. Toen ik gisteravond aan de ‘gastvrouw’ vroeg hoe laat het ontbijt was, leek ze van die vraag te schrikken. Ik zette door en zei: “Acht uur morgen?” Ze keek verontrust. “Om acht uur moet ik in de shop zijn”. Ik stelde vervolgens half acht voor, waarna ze zei dat het toch wel kon, maar daarna wel direct weg moest. Weer zo’n signaal waardoor je bijna medelijden met deze vrouw zou krijgen. Afijn, om kwart voor acht kom ik met alle tassen en toebehoren beneden. Mevrouw zit in de bar. Er ligt één croissant klaar. Ze vraagt of ik er ook nog koffie bij wil. Ik bestel een cappuchino en doe voor de zekerheid de suiker er dit keer ook maar in. Mogelijk geeft dat dan toch nog een beetje energie. Ik bestel nog een grote fles water bij haar om mijn bidons te vullen, want het kraanwater hier vertrouw ik niet. Dan daal ik de trappen af naar de garage onder het restaurant. Al snel komt ze achter me aan en loopt naar haar auto die daar ook staat. Ik zie nu pas dat dit zo’n nieuwe, dure en modieuze Nissan Qasqai is. Daar heeft ze blijkbaar toch het geld voor. Met een poep gas spurt ze weg, nadat ze mij duidelijk heeft gemaakt dat ik de garagedeur open kan laten staan. Zo zit ik iets na acht uur op de fiets. In het eerste dorpje na dit dorpje koop ik een paar broodjes, anders kom ik de dag niet door.

Ik heb grote wegen uitgekozen voor vandaag. Ik heb de hoop dat die iets minder op en af gaan. Qua verkeersdrukte heb ik al gemerkt dat het vrijwel niets uitmaakt of je een zogenaamd geel weggetje of een rode weg neemt. Bovendien hoef je bij de rode wegen minder vaak te zoeken, de bewegwijzering is op doorgaande wegen beter. Het wegdek is op beide soorten wegen trouwens even slecht, dus dat maakt niet uit. Dat de rode wegen die ik uitgekozen heb redelijk recht lijken wil niet zeggen dat er niet geklommen hoeft te worden. Ik moet weer flink aan de bak, maar het hindert niet. Bij het terugschakelen hapert mijn achterderailleur. In Pozzuolo rijd ik midden in een afdaling pal langs een fietsenwinkel. Ik knijp in de remmen. Er branden geen lichten in de winkel. Ik voel aan de deur. Die is open. Mooi! Achter in de winkel zijn drie mannen aan het werk.

“Singore, ma derailleur non va bene (mijnheer, mijn derailleur doet het niet goed)”, zeg ik. Ik heb geen idee of dat een goede Italiaanse zin is, maar ik krijg het er zomaar uit. De eigenaar van de zaak komt direct op me af en begrijpt wat ik bedoel. Hij keurt mijn fiets. “Holland?” vraag hij, “met een Engels zadel”. Hij aait over mijn Brooks zadel. Ik moet alle tassen er van hem af halen. Daarna wordt de fiets op een soort werkbank gezet. Katrollen om een fiets op te takelen, hebben ze hier niet. Dat is ook niet nodig met al die vederlichte fietsjes, zo maakt de man me lachend duidelijk. Hij probeert alle schakelingen uit en draait aan een klein schroefje. Nu moet ik een proefrit maken. Ik kies het zijweggetje uit met het steilste stukje, schakel een aantal keren en merk dat het vlekkeloos gaat. “Va bene (het gaat goed)!” roep ik hem toe als ik terug kom, “Quanta costa (wat kost het!)?” “Niets, gratis, we zijn niet in Holland!” zegt de man me met een grijns. Ik bedank hem hartelijk en zeg dat ik hen hoop eens in Holland te zien.

Na een flinke heuvel die ik over moet, zie ik het Lago di Trasimeno liggen. Aan de overkant liggen Perugia en Assisi. Het is heiig weer en ik besef dat het maken van een foto geen kans maakt. Vlak voor het meer ga ik links af, richting het Noorden. Het is lang geleden dat ik naar het Noorden fietste. Weer eens wat anders. Hier langs het meer is de weg uiteraard vlak. Het wegdek is op deze op de kaart erg brede rode weg erg slecht. Sommige plekjes zijn net geasfalteerd. Ik rijd dan een tijdje rond met spetterend steentjes aan mijn banden. Verderop haal ik de daders in. Het is een klein vrachtwagentje met achterop een hoop asfalt. Er lopen twee kerels naast met een grote platte schep. Zodra ze een gat in de weg zien – en daarvoor hoef je hier niet ver te kijken – gooien ze er een paar scheppen asfalt in en strijken dat asfalt glad met de onderkant van hun schep. Dan rijden ze weer verder. Bij gebrek aan wals moeten mijn banden en die van de auto’s de zaak plat rijden. De weg hobbelt er niet minder om, maar zo kan het dus ook. Na al die weken fietsen heb ik nergens betere wegen gevonden dan in Nederland, waar overigens Zwitserland dichtbij komt.

Aan de Noordwestkant van het Lago di Trasimeno aangekomen, ga ik richting Tuoro di Trasimeno. Het is een steile klim via een binnenweggetje om er te komen en ik moet even uit het zadel. Van het Belgische echtpaar dat ik even eerder inhaalde, kwam de man me op zijn racefietsje inhalen. Zijn vrouw loopt honderd meter achter me ook omhoog te zwoegen. Bij Tuoro daalt het eerst en moet het daarna weer omhoog naar Lisciano. Het klimt door tot een hoogte van 619 meter, een klim waar ik lang over doe en een keer rust in de schaduw van zo’n ranke denneboom. Op de top is op een prachtige locatie een restaurant anno Bed & Breakfast. Ik bestel er een groot brood met Nutella en een cola. Vanaf het terras, waarop ik met ontbloot bovenlijf in een koude wind zit om zo mijn fietsshirt te laten drogen, kijk ik uit over het hele Lago di Trasimeno. Wat is het mooi hier. Ik maak een foto van het plekje, heerlijk om hier eens een paar dagen te blijven. Als ik weg wil rijden, komt er een Hollandse jongen aanfietsen op zijn Giant racefietsje. Al aan zijn zuchten kun je horen dat het een Hollander is. Raar is dat. Hij vertelt dat het wegdek abominabel is. Hij moet naar beneden waar ik omhoog gekomen ben en vertel hem dat hij daar ook een lekkere hobbelweg treft. Hij maakt gewoon een rondje. Dan daal ik af naar beneden. Het wegdek vind ik hier wel meevallen en de daling is behoorlijk geleidelijk door een breed dal. Het schiet tenminste even lekker op. In Niccone, vlak bij Umbertide, kom ik bij de rivier de Tevere. Ik moet richting Montone, maar kan zowel de route rechtsaf als linksaf kiezen. Een man bij een groentestalletje adviseert me om linksaf te gaan. Hij waarschuwt wel voor de steile klim. Welja, dat kan er ook nog wel bij. 
De klim is inderdaad steil, ik moet in het op een na kleinste verzetje naar boven. Als ik boven ben in Montone blijkt dit weer zo’n prachtig vestingstadje te zijn. Een lange steile trap kan me het centrum in brengen, maar ik weersta de verleiding. In plaats daarvan strijk ik in een barretje neer waar ik wat drink. Ik vraag aan een groep mensen die daar zit hoever de route is naar Pietralunga. Ze kijken naar mijn fiets, dan naar mij en dan nogmaals naar mijn fiets en bepakking en kijken moeilijk. “Twintig kilometer”, zeggen ze. “Is het steil?” vraag ik. In hun antwoord hoor ik de woorden twee en achttien. “Twee kilometer steil?” “Nee”, antwoorden ze, “twee kilometer dalen en dan achttien kilometer klimmen.” Er wordt gelachen en mij wordt moed toegewenst. Vol vertrouwen ga ik op weg. De twee kilometer dalen blijken drieënhalve kilometer te zijn, dus dat valt mee. Daarna gaat het inderdaad omhoog. Het gaat in etappes, want na forse klimmetjes daalt het weer iets tot het niveau van het beekje dat even tevoren diep onder me loopt. Na drie kwartier fietsen bedenk ik dat ik eigenlijk helemaal niet weet hoe de Agricultura in Pietralunga heet waar we een appartement gehuurd hebben. Ik pak mijn mobiel om het aan Annemarie en Selma te vragen, maar blijk geen bereik te hebben. Wel lees ik een eerder verstuurd sms’je waarin ze zeggen dat ze er pas na vijf uur zullen zijn, omdat ze veel files hebben gehad. Dat komt goed uit, want ik heb ook vertraging. De route blijkt veel langer dan gedacht en ik zit nu al in de negentig kilometer terwijl er nog heel wat moeten. 
Op een gegeven moment zie ik rechts van de weg een groot bord met de aankondiging van een Agricultura. De naam komt me niet bekend voor, maar de foto op het bord lijkt erg op wat ik maanden geleden op de website gezien heb, toen Selma me liet zien welk appartement ze gehuurd heeft. Het zou kunnen. Ik probeer ze te bellen, maar heb geen bereik. Dan er maar gewoon naar toe. Er gaat een grindweg steil omhoog vol grote keien waarop niet te fietsen valt. Al duwend zwoeg ik voetje voor voetje naar boven, een kwartier lang. Dan tref ik drie mannen die daar in de natuur bezig zijn. Ik vraag of de Agricultura Nederlandse eigenaren heeft. Ze bevestigen dat. Het zou dus deze Agricultura goed kunnen zijn. Dan toch maar verder, want mijn mobiele telefoon heeft nog altijd geen bereik. Het is nog anderhalve kilometer, zeggen de mannen. Dan kom ik tot inkeer. Ik bekijk nogmaals de sms, waarin inderdaad niet de naam van de Agricultura staat, maar wel de naam van een gehuchtje. Ik daal terug af naar de mannen en noem de naam van dat gehuchtje. Ze verstaan me niet. Een jongen daalt naar me af en leest het vanaf het scherm. “Ah! Dat is nog zeker 13 kilometer naar boven. Eerst naar Pietralunga en dan rechtdoor!” Bof ik even. Ons appartement ligt dus niet alleen ten Noorden van Gubbio maar ook nog ten Noorden van Pietralunga. Daar zijn de bergen hoog, zo lees ik op mijn kaart. Dat wordt dus een leuk toetje.

In Pietralunga heb ik wel bereik. Ik bel met Selma. Die zijn ook nog onderweg. Ze kunnen me niet vertellen aan welke weg het ligt, zij hebben alleen een routebeschrijving vanaf het Noorden. Daarom houd ik een aantal automobilisten aan, totdat een van hen mij kan vertellen welke weg ik in moet slaat. Het wordt opnieuw klimmen. Ik merk dat ik steeds harder ga rijden. De Franciscaan in mij verliest het steeds meer van de echtgenoot. Dan zie ik een bord met Casale il Sogno. Zou dat het zijn? Gelukkig, nu heb ik wel bereik. Annemarie belt, het is het en ze zijn er net. Tien minuten eerder dan ik. De volgende fietsvakantie moet ik dus tien minuten eerder vertrekken. Via een steil weggetje waarop niet te fietsen valt, kom ik boven. Doodmoe en vol verhalen.

 

Etappe 25: Donderdag 17 juli, Casale il Sogno (4 km boven Pietralunga) – Assisi, 85 km.

We zitten vanaf zaterdag al in Casale il Sogno, een Agricultura die wordt gerund door Henri en Wendy. Het is hier werkelijk prachtig. In een groot landhuis zijn een aantal appartementen gemaakt, waarvan wij er eentje hebben. Verder zijn er een paar campingplaatsen en ook nog twee ingerichte Safaritenten. Het geheel staat op een hoogte van 760 meter, wat de hitte draaglijk maakt. Hier zit ik nu al ruim vier dagen en ik ben heerlijk uitgerust. Maar de laatste fietsetappe naar Assisi moet nog en die staat voor vandaag op het programma.

Fietsen is hier pittig. Het is goed te zien dat de Apennijnen doorlopen tot in Umbrië. Pal te noorden van Gubbio is de Monte Cucco 1566 meter en ten Noorden van ons appartement mag de Monta Nerone er met 1525 meter ook zijn. De hellingen van de wegen stijgen hier onregelmatig met erg steile stukken, zoals ik gisteren opnieuw merkte toen ik met de fiets boodschappen ging doen in het vijf kilometer zuiderlijker liggende Pietralunga.

Ik sta om kwart over zes op en zit om zeven uur op de fiets na de onafscheidelijke muesli. In mijn stuurtasje zitten drie bananen. In de achtertas zit een trainingspak (om een lange broek aan te kunnen doen als dat bij heiligdommen in Assisi wordt geëist) en een paar pakjes chocolademelk. In de beide bidons zit maar een klein beetje water, omdat juist gisteravond zich hier een waterstoring voordeed, veroorzaakt door een kleine aardverschuiving. Ik heb een route over allemaal binnenwegen naar Assisi samengesteld van ongeveer 80 km, waarbij ik geen idee heeft of er veel geklommen moet worden. Ik veronderstel van wel en ga gelijk krijgen.

Voor het sterk dalende stuk naar Pietralunga heb ik mijn helm opgezet. De fiets fietst anders zonder bepakking, lichter en nerveuzer. Gek is dat. Na zoveel weken fietsen met zware bepakking voelt de fiets als een vreemde. Bij Pietralunga moet ik meteen omhoog, al gauw met stukken van zo’n tien procent en in bochten steiler. Het is dan te merken dat ik hooguit vijf kilo bij me heb en geen vijfentwintig, maar toch is het zwaar. De helm gaat af en bungelt aan het stuur. Ik moet in mijn ritme komen, kan niet goed inschatten in welke versnelling ik het comfortabelst rij nu al die tassen er niet meer aanhangen. De klim gaat tot zeker 750 meter. Daarna volgt er een lange afdaling naar het dal onder Gubbio. Bij een barretje koop ik een tweeliterfles water. Ik vul er mijn bidons mee en drink de rest op. Het broodje dat ik koop, gaat er ook lekker in.

De komende twaalf kilometers gaan door een dal ten Zuiden van Gubbio. Stel je zo’n dal niet te comfortabel voor. Af en toe gaat het even steil naar beneden en dan weer zo steil omhoog dat ik een heel klein verzetje draai. Het is warm. Komend uit het dal steek ik de N298 over en moet er opnieuw geklommen worden, opnieuw tot tegen de 800 meter hoogte. Dan daalt de weg af naar de rivier de Chiascio en moet er opnieuw geklommen worden. Het is een klim waar geen eind aan komt. Af en toe loop ik een stukje. Het is uitgestorven hier, de natuur is prachtig. Als ik langzaam rijd, vliegen er dazen met me mee die zo nu en dan een plek op mijn lijf uitkiezen om me te steken. Met al die bulten val ik natuurlijk geen grammetje af. Bij Casa Castalda kom ik op de N318. Er moet gekozen worden voor het vervolg van de route: of een tijdlang naar het zuiden over de N318 richting Perugia, of opnieuw het binnenland in. Ik vraag een man op een bankje om hulp. Met telescooplenzen in zijn bril buigt hij zich over mijn kaart. In vloeiend Italiaans schetst hij me beide alternatieven. Via de grote weg gaat snel, maar is drukker qua verkeer. De route door het binnenland is steil en rustig. Ik kies de binnenlandroute. Het is opnieuw klimmen, om te beginnen tot 760 meter en daarna nog verder. Die vierde klim van vandaag kan er ook nog wel bij. Het weggetje wordt smaller en smaller en extremer qua hellingen: dan weer steil omlaan en dan weer zo steil omhoog dat ik fietsend niet harder vooruit kom dan stapvoets, waardoor ik er af en toe voor kies een stukje te lopen. De dazen houden me weer gezellig gezelschap. Na wat als een eeuwigheid voelt, kom ik op de N444. Assisi is nog maar 12 kilometer! De kaart geeft veel bochten aan, maar ik heb geen idee of het omhoog of naar beneden gaat. Het blijkt naar beneden te gaan tot net voor Assisi. Het is een zogenaamde N-weg, ruim tweebaans, maar ontzettend rustig. Dat is aan het wegdek te merken. Midden in een afdaling, waarin de snelheid oploopt tot tegen de 50 km per uur, raak ik even de controle over mijn fiets kwijt omdat het wegdek ontzettend slecht is. De fiets stuitert alle kanten op en ik zie mezelf in gedachten mijn eerste val van de hele reis maken. De sterke remmen zorgen er echter voor dat ik snel tot stilstand kom. Voorzichtiger dan tevoren ga ik verder naar beneden. Zo vanuit het Noorden komend, tussen de bergen door, zie ik opeens Assisi liggen op een bergkam. Natuurlijk maak ik een foto. Het is nog niet eens twaalf uur, ik heb de 80 km, inclusief de klims, binnen vijf uur afgelegd!

Ik sms naar Selma dat ik Assisi binnenrijd. Selma zit nog bij ons appartement. Om half een stapt ze in de auto om elkaar om twee uur bij de San Francesco te ontmoeten.
Ondertussen bezoek ik de San Rufino. Rufino was de eerste bisschop van Assisi en dat zou me op zich niet zo boeien, ware het niet dat zowel Franciscus als Clara in deze kerk zijn gedoopt en dat op het plein voor deze kerk de rechtszaak is gehouden tussen Franciscus en zijn vader. Als zoon van de rijke lakenkoopman Bernardino wilde de jonge Franciscus afstand doen van zijn bezit. Zijn vader eiste echter dat hij het ouderlijk gezag bleef erkennen en daagde hem voor de kerkelijke rechtbank. Tijdens de rechtzaak, die op dat plein plaats vond, heeft Franciscus voor de ogen van iedereen zijn rijke kleren uitgetrokken en die voor de voeten van zijn vader gegooid en uitgeroepen dat hij in het spoor van het evangelie wilde leven met en voor de armen. Clara woonde als jong meisje toen juist aan dit plein en het hele gebeuren moet veel indruk op haar hebben gemaakt.
Van San Rufino fiets ik naar San Damiano, het kerkje dat door Franciscus is opgeknapt en waar Clara, later gevolgd door vele vrouwen, net als Franciscus haar kloosterleven is gaan leiden. Ik ben een prachtig boek over Clara aan het lezen. Er wordt te vaak beweerd dat Franciscus veel betekend heeft voor Clara, maar ook omgekeerd moet er veel invloed van Clara op Franciscus zijn uitgegaan. Waar Franciscus afkomstig was van de Minores, de gegoede burgerij, was Clara afkomstig van de Majores, de adel. Beide groeperingen waren zo dus vertegenwoordigd in deze nieuwe vorm van spirituliteit, in deze terugkeer tot eenvoud en armoede in tijden van sterk opkomende welvaart. Je kunt Clara zien als een exponent van een tijd waarin mannen heersen, waarin mannen Christus kunnen navolgen en vrouwen slechts Maria en waarin seksualiteit zelfs binnen het huwelijk wordt gezien als zondig. Maar je kunt Clara ook zien als het begin van ontluikende emancipatie.
San Damiano is echter gesloten van 12 tot 14 uur. De klim terug naar Assisi is te steil om te fietsen. Bezweet keer ik terug in Assisi.

Omstreeks 14.00 uur is Selma er ook. We lunchen eerst en gaan dan de San Francesco in, het complex met de beroemde boven- en benedenkerk waaraan men een paar jaar na de dood van Franciscus begonnen is te bouwen en waar Franciscus ligt opgebaard. We bezoeken zijn graf en laten ons opnieuw overrompelen door de overweldigende schoonheid en de gewijde sfeer. Daarna trekken we naar de andere kant van de stad. In de Santa Chiara ligt Clara opgebaard. Haar lichaam ligt daar gebalsemd en wel voor iedereen toonbaar. Het is opvallend dat beide figuren aan de totaal andere kant van het stadje hun plek gevonden hebben. Het zet ook tot denken dat er zulke prachtige kerken over deze mensen heen zijn gebouwd die zo nadrukkelijk kozen voor de armoede.

We nemen plaats in een heerlijk tentje om daar te smullen van een ijsje. Daarna zetten we de fiets achterop de auto en gaan samen naar San Damiano. Het is maar twee kilometer onder Assisi en er is maar een klein parkeerplaatsje, terwijl het hier zo ontzettend gaaf is. Het kerkje is schitterend, heel sober en heel vroeg Romaans. Daaronder bevinden zich de vertrekken waar Clara woonde met haar metgezellen en volgelingen, waaronder haar moeder. Het geheel is nog helemaal onveranderd. Hoe prachtig Assisi ook is, San Damiano maakt op ons de meeste indruk.

Per auto keren we terug naar ons appartement, een kleine anderhalf uur rijden. Mijn doel is hierbij afgerond. Het lezen en nadenken over wat Clara en Franciscus ons te zeggen heeft, gaat door. De komende weken zal ik als ik weer thuis ben dit verslag helemaal afmaken. Het duizelt me wat me allemaal overkomen is. Mijn eigen beschrijvingen roepen herinneringen weer bij me wakker die ik af en toe al weer bijna vergeten ben. En dan zijn er nog zo’n 600 foto’s, waarvan er een aantal tussen dit verslag zullen worden geplaatst.

Totaal aantal gereden kilometers van Sneek naar Assisi: 2457 km.

 

Terugblik.

Twee weken later leg ik thuis de laatste hand aan de tekst hierboven. Ik kreeg erg veel reacties van mensen die bijna dagelijks mijn verslag lazen. Het meest bijzondere vond ik dat bewoners van de verpleeghuizen (Flecke in Joure, Bloemkamp in Bolsward en de Anna Paulonastraat in Sneek) erg van mijn verslagen genoten hebben. “We hebben gewoon met je meegereisd!” Ik vind het erg mooi dat het zo gewerkt heeft en ik hen zo een stukje ‘vakantie’ heb kunnen mee laten beleven.

Ik merk dat de veelheid van indrukken me duizelt. Keer na keer lees ik het verslag en bekijk ik de foto’s. Herinneringen komen boven. Een aantal foto’s komen hier op de site tussen de tekst te staan. Voor mezelf ga ik een boekje maken, waarbij ik veel meer foto’s plaats, gecomplementeerd met de tekst van hierboven.

Of er nog eens zo’n grote fietsreis gaat volgen? Misschien nog wel eens een keer, maar voorlopig niet. Misschien volgend jaar een paar dagen of een weekje of zo. Plannen zijn er genoeg, zeker nu ik weet dat Santiago de Compostela en Bethlehem partnersteden van Assisi zijn. Dat zouden prachtige doelen zijn voor volgende reizen!


Ook vanaf deze plaats dank ik die mensen die me hebben gesteund en deze reis mede mogelijk hebben gemaakt:

– de kerk van Langweer die me vijfenhalve week wilde missen
– Zorggroep Plantein die mee wilde werken aan zo’n lange vakantie
– mijn collega Geestelijk Verzorgers die gedurende die vakanties voor mij wilden waarnemen

en bovenal natuurlijk mijn lieve vrouw Selma die mij deze reis wilde laten maken!

 

Wil je reageren? Dat kan hier!