Leeswijzer bij Johannes 18 en 19

Het eigen geluid van Johannes 18 en 19 op Goede Vrijdag.

Op Goede Vrijdag wordt in veel gevallen Johannes 18 en 19 gelezen. Een uitleg blijft meestal noodgedwongen achterwege en de dienst wordt verder gevuld met tal van gegroeide gebruiken, waarvan het de vraag is of het lezen van een Beklag Gods en het uitblazen van de Paaskaars passend is. Ik plaats deze kanttekening hier niet vanuit liturgische overwegingen, maar puur en alleen vanuit de centrale lezing van Johannes 18 en 19 op Goede Vrijdag.

Geen lijdensverhaal, maar Jezus’ verhoging.

Johannes wijkt nogal af van Mattheüs, Marcus en Lucas. Bij hem is de Passie niet het verhaal van het lijden en sterven van Jezus, maar juist van diens verhoging. Waar de gemeente in de dagen voor Goede Vrijdag in de meeste gevallen al uit éen of meerdere andere evangeliën het verhaal van Jezus’ lijden en sterven heeft horen vertellen, vindt op de Goede Vrijdag de verdieping plaats middels de lezing uit Johannes.

In een aantal kenmerkende passages laat Johannes Jezus spreken over diens einde. Net als bij de synoptici (Mk8:31, etc.), wordt er ook bij Johannes op diverse plaatsen gesproken over het ‘moeten’ maar het woord ‘lijden’ (paschein) ontbreekt geheel in de theologie van Johannes. Johannes heeft dus geen lijdens-evangelie en het is eigenlijk ook niet juist om te spreken van een Johannes-Passie. Het lijden ontbreekt er totaal. Het ‘moeten’ verbindt Johannes met het ‘verhoogd worden’, een beeld dat aanvankelijk wordt overgenomen van de verhoging van de slang in de woestijn (Joh.3:14). Paradoxaal genoeg is het kruis Jezus’ verhoging en zij die hem kruisigen, verhogen hem (Joh.8:28). Het kruis is dus geen aanklacht, geen schandaal, maar een verhoging die Jezus van stonde af voor ogen had. Het moest geschieden. Daarom ontbreekt in het vierde evangelie het verhaal van Jezus in Getsémané. Veelzeggend zijn verder ook de kruiswoorden die Johannes weglaat en welke hij inbrengt. Denk aan het “vrouw zie uw zoon” en “zie uw moeder”, dat alleen Johannes heeft. Dat is meer dan een laatste wens vanaf een sterfbed, maar is vooral als een nieuw samenzijn te zien dat vanaf dit uur van verheerlijking voortaan plaats kan vinden. Uiteraard laat Johannes het “mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij” in het geheel weg. Van een verlatenheid Gods is op geen enkel moment in zijn evangelie sprake. In plaats daarvan wordt er boven zijn hoofd in drie talen geschreven dat deze Jezus, de Nazoreeër is, de Koning der Joden en roept hij ‘mij dorst’, omdat Hij wist dat alles reeds volbracht was, gevolgd door het bij uitstek Johannese ‘het is volbracht’.

Verheerlijking.

Jezus is in Johannes 18 en 19 dus geen lijdend voorwerp waarmee gesold wordt, maar heeft de regie in handen en gaat in het volle bewustzijn en in het besef van eenheid van de Vader zijn weg. Het kruis is zijn verhoging. Jezus spreekt en handelt in Johannes telkens in het bewustzijn van niet alleen zijn aanstaande verhoging, maar ook zijn en Gods verheerlijking door kruis en opstanding. Ook Lucas spreekt al van zijn verheerlijking, maar plaatst dat na Jezus’ lijden: “moest de Messias niet lijden en zo in zijn heerlijkheid ingaan?” Maar Johannes laat het lijden van Jezus weg, gaat een stap verder en laat ook de kruisiging en het sterven deel uitmaken van de heerlijkheid. In het uur dat Jezus gekruisigd wordt, wordt hij niet vernietigd, maar verhogen ze hem en werken ze mee aan zijn verheerlijking die tegelijkertijd de verheerlijking van God is (12:23, 13:31-32). ‘Het is volbracht’ is het triomfantelijke slot dat bijna vanzelfsprekend op de derde dag door de opstanding wordt gevolgd.

Pas wanneer we zo naar Johannes kijken, kunnen we begrijpen waarom Bach in diens Johannes-Passion inzet met Psalm 8. Van belang is dus om juist bij deze lezing het unieke van de theologie van Johannes niet onder de tafel te moffelen. De kruisiging van Jezus is bij Johannes, anders dan in bijv. Fil.2:8, niet het dieptepunt, niet de laatste trap der vernedering, maar juist Jezus’ verhoging en onlosmakelijk onderdeel van zijn verheerlijking. Hij zet het sterven van Jezus in een stralend licht, niet als dieptepunt, maar hoogtepunt van het evangelie waaruit de opstanding eigenlijk naadloos opkomt. In die zin zouden nu juist alle kaarsen mogen branden…

Johannes in onze tijd.

Johannes is weerbarstig. Hij heeft een hoogte dat in de meeste liederen voor deze dag niet aan bod komt en nauwelijks te bevatten is. Jezus staat bij hem zo dicht bij de Vader. De vraag is wat wij daar in onze dagen mee kunnen en wat de hoorder ervan oppikt. Het is immers veel gemakkelijker om in Jezus de lijdende te zien, die kapot gaat aan het kiezen voor wat recht en goed is en zo van de Goede Vrijdag een inktzwarte dag te maken. Zo kennen we dat in kleiner verband ook uit de geschiedenis en in het leven om ons heen. In die zin staan de Passies van Mattheüs, Marcus en Lucas veel dichter bij ons levensgevoel.

Wanneer echter op Goede Vrijdag uit Johannes gelezen wordt, dan werpt dat een ander licht op het sterven van Jezus. Johannes laat ons niet zien dat Jezus als de lijdende aan zijn einde komt, maar dat zijn kruis zijn verhoging is. Zo wordt net als in zijn leven ook in het sterven van Jezus de beweging van God naar ons zichtbaar gemaakt.

Johannes schetst Jezus’ sterven ook niet als een offer dat voltrokken moet worden, maar dat Jezus zo de Vader verheerlijkt en door de Vader verheerlijkt wordt, omdat hij door deze weg te gaan als geen ander God een gezicht geeft als de God die zich liefdevol buigt naar mensen. Waar in lezing(en), gekozen liederen en gebeden daarvan iets kan worden overgedragen, wordt werkelijk een Gòede Vrijdag gevierd.

Aart C. Veldhuizen, september 2007, Sneek.