Ça va, Charlie?

Terug naar columns.

11 januari 2015

Ça va, Charlie?

Ze zitten in een grote kring om me heen, de mannen en vrouwen die nu een jaar of 33 zijn, ongeveer net zo oud als de daders van de moordaanslagen in Parijs. Toen waren ze nog kleuters, mijn eerste klasje waaraan ik les gaf. Ik vertelde ze verhalen. Ik leerde ze dat ze respect voor elkaar moesten hebben. En dat ze niet mochten pesten. Nu zitten ze op mijn verzoek opnieuw om me heen. Ik heb dingen niet goed gedaan. Ik heb ze willen grootbrengen op een manier waarin respect voorop stond. Maar nu besef ik dat dat te soft was, te lief, te idealistisch, te jaren ’80. Hoe heb ik het ooit in mijn hoofd kunnen halen om de kinderen duidelijk te maken dat ze elkaar niet mogen pesten? En daarom neem ik het woord:

“Lieve kinderen. Ja, zo noem ik jullie toch maar, al zijn velen van jullie nu zelf vader of moeder van een kind dat de leeftijd had als jullie toen. Ik vind het geweldig dat jullie naar hier zijn gekomen, terug naar de tijd dat ik jullie meester was. We zijn hier bij elkaar, na onvoorstelbare wreedheden in Parijs. We zitten hier geschokt na wat we zagen op de televisie. Dat mannen medemensen zomaar in koelen bloede afmaken. Dit is onvoorstelbaar. Gruwelijk. Daarvan moeten we allemaal zo duidelijk mogelijk afstand nemen. Want de vrijheid van meningsuiting is aangetast. Wij zijn allemaal Charlie.”

Ik kijk rond. De volwassen kinderen zijn nog even braaf als vroeger. Kalm luisteren ze naar mij. Ze knikken als ik zeg dat we duidelijk afstand moeten nemen naar wat er gebeurt is. Een enkeling zucht. Een ander heft een potlood op. Ze noemden me toen trouwens meester Aart. Toen kon dat nog, nu zou dat geen uiting van respect meer betekenen. Ik ga verder:

“Ik heb jullie hier ook uitgenodigd omdat ik er door alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd achter ben gekomen dat ik jullie te soft heb opgevoed. Ik heb jullie altijd verteld dat jullie elkaar niet mogen pesten. Het spijt me. Dat heb ik verkeerd gezien. Ik begrijp nu dat vrijheid van meningsuiting ook inhoud dat je anderen mag choqueren. Het geloof of het uiterlijk van een ander mag je gerust belachelijk maken. Dat heb ik vroeger nooit gezien. Inderdaad had jij, Femke, toen flaporen, die je nu zorgvuldig onder je lange haar verbergt. En inderdaad Micha, maakte ik jou duidelijk dat je Femke daar niet mee mocht pesten. Maar dat heb ik verkeerd gezien. Ik had het moeten toejuichen als je haar met grote flaporen had getekend en daarna had ik jullie in de kring moeten zetten en moeten zeggen: ‘dat wat Micha doet, dat is vrijheid van meningsuiting’.”

Zo ga ik nog geruime tijd door. Dan steekt Annelies haar vinger op. Ik geef haar het woord.

“Maar meester Aart, dat klopt niet. Pesten is niet goed. De overheid heeft zelfs uitzocht welke anti-pestpakketten het beste werken en de scholen van nu moeten daar mee aan de gang. En nu zegt u dat het vrijheid van meningsuiting is als je elkaar pest en wilt kwetsen. Ik begrijp het niet.”

Ik aarzel. Ik begin te stamelen. Ik zeg nog zoiets als “De overheid is niet consequent. Ze ziet nog niet in dat pesten en choqueren ook valt onder de vrijheid van meningsuiting”. Maar dan val ik stil. Ik kom er niet meer uit. Want hoe zit dat nou met vrijheid van meningsuiting? Betekent dat werkelijk dat je de ander zo belachelijk mag maken dat hij tot het diepst van zijn binnenste gekwetst is?

Als ik van het verre Spijkenisse weer naar Sneek terug rijd, denk ik over de woorden van Annelies door. Ça va Charlie? Non. Deze Charlie is in verwarring. Want stiekem verlang ik weer terug naar de jaren ’80.