Jozef verzoent zich

Kerk in Langweer

9 oktober 2016

 Voorg: ds Aart C. Veldhuizen

Organist: Wim Dijkstra

Orgelspel

Mededelingen

Zingen: Lied 213 vers 1 en 2

Bemoediging en groet

Zingen: Psalm 130 vers 1 en 2

Eeuwige God,
Hoe ons leven ook is
en in wat voor stemming we hier ook zijn,
we kennen allemaal van die momenten
dat het op ons af komt dat we verkeerd hebben gedaan,
te kort geschoten zijn.
Het leven overspoelt ons soms zo
dat we er zomaar aan voorbijgaan wat werkelijk belangrijk is
en we wat helemaal vergeten wat werkelijk uw Rijk dienen zou,
En als we stil staan bij plaatsen als Aleppo
waar voortdurend alle hoop in puin geschoten wordt,
waar de morgen verder weg is dan ooit
en steeds weer een pikdonkere nacht over alle dagen ligt,
spreken wij ons voor U uit.
En daarom,
voor al die momenten dat de hoop ons in de schoenen zakt
we niet weten hoe het verder moet met ons
en met deze wereld
roepen wij tot U:
Zingen: Lied 301k (wisselzang voorganger/gemeente)
Want wij weten het: bij U kunnen we terecht.
Uw barmhartigheid kent geen einde.
U bent te prijzen tot in eeuwigheid. Amen.

Zingen bij wijze van Gloria: Psalm 130 vers 3 en 4

Inleiding op de lezing:
We volgen vandaag verder het leven van Jozef. Als verwende en verwaande jongen groeide hij op in het huis van Jakob. Zijn moeder Rachel, de geliefde vrouw van zijn vader, overleed in het kraambed van zijn broertje Benjamin. Jozef werd gruwelijk verwend door zijn vader en ontpopte zich tot klikspaan en opschepper. Zijn broers, die andere moeders hadden, hadden het helemaal met hem gehad. Ze gooiden hem in de put. Ze verkochten hem voor twintig zilverstukken aan slavenhandelaren in Egypte. Daar kwam hij te werken in het huis van Potifar. Het ging hem daar goed. Hij kreeg al snel een bevoorrechte positie, maar de vrouw van Potifar wilde met hem vrijen, beschuldigde hem en zo kwam hij in de gevangenis terecht.
In de gevangenis ging het hem ook goed af. Hij kreeg ook daar een bevoorrechte positie. Jozef legde er dromen uit van de schenker en de bakker en later zou de schenker Jozef herinneren toen farao slecht gedroomd had. Jozef legde de dromen van farao uit, voorspelde dat er zeven jaar lang fantastische oogsten zouden zijn en daarna zeven jaar hongersnood. Hij werd benoemd tot onderkoning. Zeven jaar lang verzamelde Jozef de oogsten in schuren voor de zeven magere jaren die er zouden komen. Toen brak de hongersnood uit. Vanuit Kanaän stuurde Jakob tien van zijn zonen – niet Benjamin – naar Egypte om brood te kopen. Jozef zag ze komen. Hij maakte ze uit voor verspieders, die zouden komen kijken waar het land naakt is en binnengevallen kan worden. Simeon liet hij gevangen zetten, die zou hij alleen maar vrijlaten als ze met hun jongste broertje, zijn eigen broer Benjamin, zouden terugkeren.
Terug in Kanaän weigert Jakob Benjamin mee te geven. Maar Juda overreedde hem:  “Met mijn leven zal ik voor Benjamin instaan”. Als ze met Benjamin aankomen, richt Jozef een koninklijke maaltijd aan, waarbij Benjamin het meeste te eten krijgt. Bovenop de zakken met graan laat Jozef het geld leggen dat de broers betaald hebben, en in de zak met graan van Benjamin laat Jozef zijn zilveren drinkbeker leggen. Als de broers vertrekken, worden ze al snel ingehaald door soldaten. Die vinden de zilveren beker in de tas van Benjamin, die van diefstal wordt beschuldigd. Benjamin moet mee terug.
En dan is het Juda die het voor Benjamin opneemt en in Benjamins plaats de straf van de onderkoning wil dragen, met een beroep op zijn oude vader Jakob die het verlies van nog een geliefde zoon niet zou kunnen verdragen. De broers blijken inmiddels ware broederschap te hebben geleerd.
We lezen dadelijk hoe het verder gaat.

Zingen: Lied 166a vers 6 en 7

Lezing: Genesis 45

Zingen: Lied 166a vers 8, 9 en 10

Lezing: Johannes 21:1-7a.

Zingen: Lied 859

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Op dinsdagavond 27 september 1994 vertrok de veerboot de Estonia vanuit de haven van Tallinn, de hoofdstad van Estland en zette koers naar Stockholm. De aankomst in Zweden was voor de volgende ochtend rond 9.30 uur gepland. Die nacht sloeg het noodlot toe. Ergens na middernacht drong water binnen op het autodek van de Estonia. Het schip maakte slagzij en zonk aansluitend binnen een half uur. 852 mensen kwamen om, de grootste scheepsramp in de Europese naoorlogse geschiedenis. Slechts 137 mensen overleefden.
Eén dag later stond ik als altijd voor de klas in Leerdam. Voor me zat een Havo4 klas. De les was nog niet eens begonnen toen een jongen zijn vinger op stak. Hij zei:  

“Nu geloof ik in God”.
Ik keek vreemd op. In een vierde klas op de Middelbare School is uiterlijk en image belangrijk wil je stoer doen en vooral niet opvallen en jongens al helemaal niet. Maar de jongen zei:
“Nu geloof ik in God”.
“Vertel”, zei ik.
Hij zei: “Mijn broer had gisteravond die boot moeten halen, die Estonia. Hij is vrachtwagenchauffeur en moest die boot hebben van Estland naar Zweden. Maar hij stond in de file. Hij was te laat. De boot was al weg. En daarom leeft hij nog. Daarom geloof ik in God.”
Wat bijzonder is dit geweest voor die jongen en het gezin waaruit hij en zijn broer afkomstig zijn. Wat heerlijk dat ze elkaar nog hebben. Maar tegelijkertijd is het bizar als je daardoor in God gaat geloven. Want waarom overleeft je broer wel en de anderen niet? Had God niet beter kunnen regelen dat die veerboot niet verging?

Ik moest aan dit voorval denken bij het verhaal van vanmorgen. Jozef maakt zich bekend aan zijn broers. Nooit hadden ze gedacht dat ze hun broer terug zouden zien, maar hier is hij. Het lijkt op wat zich later zal herhalen als Jezus zich bekend maakt na zijn opstanding en de discipelen stijf staan van schrik.
De broers horen Jozef huilen, zo hard dat de farao achter de dikke muren van zijn paleis verderop het horen kan, zo deelt ons de verteller mee. Maar de broers zijn vooral bang, zoals Petrus ook bang is voor wat Jezus zou doen nadat hij Jezus verloochend had. Nu gaat hij zich op ons wreken. Dit overkomt ons omdat wij hem verkocht hebben aan Egypte. Nu zet hij het ons betaald.
Dat had gekund. In wraak lijkt inderdaad iets troostends te zitten. Of tenminste in genoegdoening. Als de misdaad wordt berecht en de dader straf krijgt, daalt er iets van gerechtigheid over je. Is er iets rechtgezet. Maar in dit verhaal gaat het anders, zoals trouwens in zoveel verhalen in de Bijbel. En dat is omdat de Zoon is verrezen, en de Vader nog leeft.
Daar staat Jozef. Hij huilt. En als hij uitgehuild is, houdt hij een lange redevoering. En daarin zegt hij drie keer: “Het is God.”
“Niet jullie hebben mij naar Egypte gestuurd, maar het is God die mij naar Egypte stuurde. Zo konden jullie de hongersnood overleven.”
Je fronst je wenkbrauwen. Want ondertussen zijn er door de hongersnood duizenden   omgekomen, en bovendien: straks komt Jakob met zijn gezin, Israël, in Egypte te wonen, in Egypte, het land van de dood En straks zal er een farao komen die Jozef niet meer heeft gekend en zal Israël als een bedreiging worden gezien waaruit God ze weer zal moeten bevrijden. En bovendien, als God dan geregeld had dat de broers Jozef in de put moesten gooien en hem moesten verkopen aan Egypte, zijn de broers dan nog wel schuldig aan het kwaad dat ze aanrichtten? Bovendien: als dat allemaal de wil van God is, dan is het een wonderlijke kronkelweg. Had God er dan beter niet voor kunnen zorgen dat er helemaal geen hongersnood kwam? Het klinkt net zo vreemd als die jongen die is gaan geloven omdat zijn broer te laat was voor de fatale zeereis van de Estonia.
Het moest zo zijn. Tot drie keer toe zegt Jozef dat. Waarom?
Wacht even. Jozef zegt het niet zomaar direct. Hij heeft er erg lang mee gewacht. Hij maakte zich alsmaar niet bekend. Hij heeft de broers zwaar op de proef gesteld. Hij wilde testen of ze nog steeds van die onmogelijke kerels waren als indertijd, toen ze hem in de put gooiden en hem verkochten als slaaf. Maar zijn broers blijken veranderd. Dat kan. Mensen kunnen veranderen. Ook mensen met wie je een conflict hebt. Ook mensen die je ongelofelijk besodemieterd hebben. Ook jij kunt veranderen. Noem het voortschrijdend inzicht, noem het rijping, volwassenheid, of noem het: “het is de Heer!”
Dat laatste is de taal van het geloof. Het is niet de taal van de feiten, van de wetenschap, nee, het is meer dan dat. Het is de taal van het geloof in een God die mensen telkens weer nieuwe kansen geeft en niet hardvochtig met hen afrekent.

“Niet jullie hebben mij naar Egypte gestuurd, maar het is God die mij stuurde”. Opnieuw knaagt de vraag bij me. Is dat wel zo? Is alles wat er gebeurt de wil van God? Was de file de wil van God waardoor de broer van de jongen te laat aankwam om de dodelijke zeereis van de Estonia mee te maken? Was het dan ook de wil van God dat de Estonia met 852 mensen er op verging? Was het de wil van God dat de broers Jozef in de put gooiden, hem verkochten als slaaf en zijn vader bedrogen door te vertellen dat hij door wilde dieren is verscheurd? Is het de wil van God als je zakt voor een examen? Is het de wil van God dat iemand kanker krijgt, dat iemand conflicten in de familie krijgt, dat een kind sterft? Als God dan een grote poppenspeler is die boven aan de touwtjes trekt, had hij er dan niet beter voor kunnen zorgen dat die hele hongersnood niet op zou treden en dat Jakob – Israël – gewoon in Kanaän kon blijven wonen? Dan zou dat hele gedoe straks van de Uittocht uit Egypte en alle doden die daar dan weer bij vallen niet nodig zijn geweest.
Hier blijkt dat er twee verschillende talen zijn. Er is de kille taal van het verstand. Van de feiten en de logica. Maar er is ook een andere taal, de taal van het hart. Die spreekt Jozef hier: “Het is God. Het moest zo zijn.” Want Jozef verwondert zich, het raakt hem ongelofelijk. Tot tranen is hij geroerd dat dat zootje ongeregeld, hijzelf en die 10 broers met die vader die zo onverstandig handelde en zelf ook alsmaar bedrogen werd, echt broederschap hebben geleerd. Hij is tot tranen toe geroerd dat de 10 broers nu wel instaan voor zijn broertje Benjamin, terwijl ze Jozef toen niet uit konden staan omdat hij net als Benjamin door vader Jakob zo voorgetrokken werd. Hij is geraakt, vanbinnen en hij is ervan overtuigd dat zowel hij als de broers er beter van zijn geworden. En daarom zegt hij: “Het is God die mij naar Egypte zond”. Het moest zo zijn.
Dat kan. Misschien kent u zoiets ook wel. Dat uit iets naars toch iets goeds kan voortkomen.
Dat is wonderlijk en mooi. Afgelopen week maakte ik kennis met een mevrouw die al 14 jaar in verpleeghuizen woont. Ze kan alleen haar vingertoppen bewegen en haar hoofd. Verder is ze volledig verlamd. Ze vertelde me haar levensverhaal. Aan het einde gekomen zei ik:
“Wat heeft u ontzettend veel meegemaakt. Hoe houdt u het vol?”
Ze zegt: “Het is moeilijk, maar weet u: ik heb wel wat geleerd. Ik heb geleerd dat ik kan luisteren. Ik stort weleens mijn hart bij de zusters uit, maar het komt nog vaker voor dat de zusters hun hart komen uitstorten bij mij. Dat vind ik mooi, dat kan ik nu en daar geniet ik van.”
Het ontroerde me. Iemand die alleen maar liggen kan en niets bewegen kan, die vertelt dat ze ondanks alles is gegroeid. Of zoals een ander het vertelde toen het ging over het jong overlijden van haar echtgenoot: “Ik ben er door gegroeid en er niet minder van geworden, maar ik zeg geen dankjewel”.
En dat laatste is terecht. Want ook al kunnen mensen soms inderdaad een wonderlijke groei doormaken door wat er gebeurd is, het neemt ondertussen het leed niet weg.

Jozef is veranderd. En de broers zijn veranderd. Door alles wat ze elkaar hebben aangedaan zijn het nu eindelijk broers geworden. Echte broers. Eén familie. Israël. Want zo Jakob wordt hier gaandeweg telkens genoemd: Israël. De schade die Jakob in zijn gezin aangericht heeft door zijn ene vrouw meer te beminnen dan de anderen en zijn ene zoon meer te verwennen dan de anderen, is uitgewist. Het is voorbij. Ja, het heeft veel gekost. Gruwelijk veel. Er werd een kruis voor Jozef opgericht en daarna op zijn beurt voor Jozefs broers. Maar ze zijn er uit opgestaan. Nu is de verzoening volkomen.
En daarom hebben we hier elkaar de afgelopen maanden de verhalen van Jozef verteld. Verhalen die ons vaak maar al te veel doen herinneren aan onze eigen verhalen van falen, schuld en gedoe. En daarom vertellen we hier ook de verhalen van Jezus, die koninklijke mens die het u en mij zo moeilijk kan maken met dat geweten van ons met schuldgevoelens van kort of lang geleden, en die het zo kan leiden dat een mens weet dat God het ergste in je leven gevonden heeft – maar gevonden heeft om het voorgoed weg te doen, als Hij zegt:
“Ik ben Jezus, uw broer. En de Vader leeft nog”.
Amen.

Zingen: Lied 943

Melding van overlijden.

Eeuwige God,
Als broeders en zusters komen wij tot U
die de Levende zijt.
Wij danken U voor telkens weer nieuwe kansen,
nieuwe momenten en ervaringen waarin we het misschien zelfs opnieuw beseffen
dat U de Levende bent.
Wij leggen het voor U neer dat er ook in ons dorp
een mededorpsgenoot enkele dagen dood
zonder dat iemand het wist
in de huiskamer zat.
We dachten dat dit in ons dorp niet kon gebeuren,
omdat we vinden dat de gemeenschap en het omzien naar elkaar hier hecht is.
Geef dat het ons aanspoort om elkaar vast te houden
en telkens weer te zien,
zelf diegenen onder ons die het liefst wat teruggetrokken leven.
Zo bidden wij:
Zingen: Lied 367e.

Wij noemen haar naam:
………………………
en we bidden voor allen die geschokt zijn om haar heengaan,
haar familie en vrienden
en ook anderen die zich wellicht afvragen
of het zou kunnen dat ook zij zo ooit gevonden zullen worden.
Wij bidden U voor anderen die leven in rouw
of knokken tegen groot tegenslag
of een zware ziekte.
Geef mensen op hun pad die er voor hen zijn
en help ons zulke mensen te zijn.
Zo bidden wij:
Zingen: Lied 367e.

Wij leggen voor U neer hoe ons leven is gegaan.
Die kronkelweg van mooie en moeilijke jaren
vol vreugdevolle en zware momenten.
Leer ons te leven in het vertrouwen
dat U met ons meegaat
en dat we mogen groeien,
groeien zelfs door alles heen
als is het maar in kleine dingen.
Zo bidden wij:
Zingen: Lied 367e.

Stil gebed. Onze Vader….

Collecte

Zingen: Lied 416

Zegen